22 februari 2012

7


Vanavond zou ik met Simon uit eten gaan. We hadden in de namiddag in het Vondelpark bij het 'Blauwe Theehuis' afgesproken. Als eerste viel me op dat hij zijn meest nonchalante kleding had aangetrokken. Zeker ter ere van mij. Ik was blij dat hij geen spijkerbroek droeg. Bijna iedereen, van minister tot jongste bediende, liep tegenwoordig in zijn vrije tijd in die domme blauwe broek. Het leek wel een uniform.
In tegenstelling tot nu onderscheidde je je vroeger door een -uitgebleekte- spijkerbroek te dragen. Ik kan me herinneren dat ik speciaal daarvoor naar de Warmoesstraat ging. Daar had je een winkel met spijkerbroeken. Het was normaal, als je een broek kocht, dat je achter de toonbank op je rug ging liggen om de gulp dicht te krijgen. Lekker strak en nauwsluitend om het lijf.
In de jaren zestig hadden we in Amsterdam de Pleiners en de Dijkers. De Dijkers waren de vetkuiven en reden op een Kreidler en de Pleiners op de Puch. Ik behoorde tot de laatsten. Nauwelijks zestien jaar kwam ik in de Phonobar en de Cave op het Thorbeckeplein. In de Phonobar werd ik voor het eerst geconfronteerd met moderne jazz en ethersnuiven. Aan het laatste hield ik zo’n gigantische hoofdpijn over, dat dat tot enige keren beperkt bleef. Daarna gingen we 'schuifelen' op muziek van o.a. Oscar Peterson, Horace Silver, Thelonious Monk in de Cave. Take five van Dave Brubeck was daar een favoriet nummer.
Ik had toen al een voorliefde voor motoren. Voor vijfentwintig gulden had ik van mijn gespaarde zakgeld een tweedehands Mobylette op de kop getikt. Het ding hing van touwtjes aan elkaar maar reed als een trein. Mijn altijd ongeruste ouders hielden hun hart vast. Na de Phonobar scheurde ik met mijn vrienden naar de Lucky Star in de Lange Leidse Dwarsstraat. Daar gingen we dansen. De ellende was dat ik al om elf uur 's avonds thuis moest komen. Ik vertelde mijn vader en moeder niets over mijn uitstapjes. Ik zat zogenaamd bij een vriendin te studeren en voelde me zeer beknot in mijn vrijheid, bovendien was ik zeer opstandig en dwars. Maar ook lag dat eeuwige schuldgevoel van 'ze bedoelen het toch zo goed' op de loer. Menigmaal werd het een uurtje te laat en met lood in mijn schoenen sloop ik dan naar binnen in de stille hoop dat ze al zouden slapen. Daar stond mijn vader achter de deur in zijn Jansen & Tilanus.
'Je bent een dief van mijn nachtrust,' brieste hij.
Mijn moeder in haar lange nachtjapon suste de boel: 'Rustig Theo, dat kind heeft niets misdaan, ze is gelukkig weer veilig thuis.'
'En dan die zwarte rouwranden om je ogen, die zal ik er eens even meteen afwassen,' brulde hij verder, beende naar de keuken en pakte een nat washandje.
Tegen die tijd was ik al verdwenen naar mijn kamer waar mijn moeder als een reddende engel voor mijn slaapkamerdeur bleef staan.
Ik zag dat Simons ogen oplichtten toen ik eraan kwam. Hij stond hoffelijk op, maakte een kleine buiging, gaf een kushand en zei: 'Fijn je te zien, Attila, mag ik je van harte gelukwensen met je verjaardag en nog vele jaren.' Hij keek me diep in mijn ogen en maakte een uitnodigend gebaar met zijn hand naar een vrije stoel.
Nou nou, wat een gentleman, dacht ik. Ik hield wel van die ouderwetse galanterie. Vroeger was ik vóór de vrouwenemancipatie en sympathiseerde met de Dolle Mina’s en zat, vooral bij Annalen, midden in het feminisme. Ik was nooit een fanatiekeling geweest. Ik vond het heerlijk als, zelfs in die tijd, een man met zijn hoffelijkheid naar buiten kwam: de deur open houden en je jas aangeven. Voor mij had dat eerder met goede manieren en opvoeding te maken.
Het was duidelijk dat we ons weer beiden moesten hervinden. Een rare verlegenheid, waar ik doorgaans nooit zo’n last van had, maakte zich van mij meester. Ook bij hem, zag ik.
Alledaagse dingen als: Wat is het hier heerlijk rustig, geen auto’s, mooi groen, prettig park, lekker weer, werden uitgewisseld. Het koude biertje smaakte.
Simon scharrelde wat en vanachter zijn rug toverde hij een plat pak op tafel.
'Voor je verjaardag en eerlijk gezegd ligt het al eenendertig jaar op je te wachten. Ik heb het langdurig van je geleend.'
Ik trok verbaasd mijn wenkbrauwen op. Wat was dat voor orakeltaal.
'Je hebt toch nog wel een platenspeler hè, mag ik hopen,' vroeg hij.
'Nou en of, wat dacht jij dan, ik ben het ouderwetse type. Ik hoor veel liever een door duizenden krassen geteisterd liveconcert van Jimi Hendrix dan de gepolijste cd uitvoering ervan, unplugged heet dat tegenwoordig. Eigen aan deze tijd: steriel.'
Alweer trok Simon een gezicht van opperste verbazing. 'Midden in de roos, Attila, vorige week raadde je bijna Pia’s beroep en nu ben je er weer niet ver van af, komt dat door je bruine en blauwe oog, kun jij soms koffiedik kijken?'
Het was mij uiteraard niet ontgaan dat ik in het leven in het wilde weg vaak goed raadde maar had daar nooit veel aandacht aan besteed. Ik kon mijn nieuwsgierigheid nauwelijks bedwingen en zou het papier er wel af willen rukken. Het pakje had hij zorgvuldig ingepakt, daarom gunde ik hem de spanning der 'ontwikkeling'. Daar lag een nagenoeg niet gedraaide Bootleg, een illegale opname, van Hendrix voor mijn neus.
'Die had ik in Ierland al voor je gekocht, maar ineens was je spoorloos verdwenen, zomaar opgelost in de massa.' Alsof hij plotseling in het verleden vertoefde ging hij bijna wanhopig verder: 'In Amsterdam ben ik nog naar je op zoek gegaan, maar ik wist niet eens je achternaam, we wisten niets van elkaars privéleven.'
Een jaar later was ik doodverklaard, kon ik nog net inslikken. Nou niet gelijk de sfeer verpesten. Ik kon me ons beider fascinatie herinneren voor Hendrix' gitaarspel. Een mengeling van emoties trok door mij heen. Hij wist het nog als de dag van gisteren en had die plaat al die tijd voor me bewaard. We waren elkaar inderdaad 'zomaar' kwijt geraakt en niet meer teruggevonden. Weken lang had ik met een raar verliefd heimwee gevoel rondgelopen.
'Hier ben ik heel erg blij mee Simon,' zei ik in alle oprechtheid, ik voelde een brok in mijn keel. Ik zag zijn kaak in het smalle gezicht wat zenuwachtig heen en weer bewegen. Wat mankeerde me toch. Zat ik hier met een getrouwde vent die ik ooit meer dan drie decennia geleden drie dagen had gekend.
'Hou je van Indonesisch eten, Attila?' veranderde hij ineens van onderwerp.
'Ben ik gek op.'
'Dan nodig ik je uit voor een rijsttafel bij Tempo Doeloe.'
'Heerlijk, daar heb ik op mijn vijftigste verjaardag nog met vrienden gegeten. Wat had je ervan gedacht als ik ter ere van dit grote feest jou eerst trakteer op een glas champagne bij Keyzer. We zijn dan al mooi halverwege.' Ik wist niet of ik het me verbeeldde maar zag ik hem bij het woord champagne even bedachtzaam kijken? 'Het zal niet uit de hand lopen zoals de laatste keer hoor,' stelde ik hem gerust. 'Laten we maar zeggen dat het gebeuren van verleden week met de euforie van het moment te maken had.'
'Ik hoop vanavond inderdaad niet in de Amstel te liggen en morgen weer in de krant genoemd te worden. Ik heb als advocaat een naam hoog te houden,' zei hij op droge toon.
'Heeft het je reputatie ernstig geschaad?' vroeg ik licht spottend.
Hij haalde zijn schouders op. 'Ik heb natuurlijk van deze en gene commentaar gekregen en een enkeling sprak me erop aan. Ik heb echter nauwelijks gereageerd. Sinds kort realiseer ik me, dat ik niet meer zoveel hoef uit te leggen om me te verantwoorden. Sterker nog, het natte pak in de Singel heeft voor mij de functie van een koude douche, een soort ontnuchtering, gehad. Ik werd wakker uit m’n zelf gecreëerde verantwoordelijke dromenland.'
'Je hebt jezelf dus veel verplichting opgelegd, in het leven.'
'Dat kun je wel zeggen, ja,' zei hij vaag.
We liepen via het Vondelpark naar Keyzer waar het moment was aangebroken dat ik het over ons zorgvuldig vermeden onderwerp wilde hebben. Het zag er naar uit dat hij er niet over zou beginnen. Bij de champagne klonken we nogmaals, maar nu op ons beider geluk.
'Wil jij mij dan nu vertellen Simon, hoe dat toen met Franneke is gegaan. Het beeld van mijn zogenaamde auto-ongeluk heeft mij de hele week niet losgelaten.'
Ik zag hem even verstarren, maar hij herstelde zich snel.
'Natuurlijk heb ik er deze week ook over nagedacht, hoe dat nou zo heeft kunnen lopen,' begon hij aarzelend. 'Zoals ik je al vertelde heb ik nog een tijd speurwerk naar jou verricht. Ik wilde je zo graag terugzien. Het leek een speld in een hooiberg totdat ik Fran ontmoette. Ik herinner het me nog als de dag van gisteren. Met een paar vrienden ging ik naar Fantasio, je weet wel wat later het meditatiecentrum de Kosmos is geworden, om m’n verjaardag te vieren. Eigenlijk hoopte ik jou daar of elders in de stad die avond te ontmoeten. Daar zag ik Fran en schoot op haar af. Zij zou me kunnen zeggen waar jij woonde of waar ik je kon vinden. Het is de grootste ontgoocheling in m’n leven geweest toen ze me na enige aarzeling vertelde dat je een fataal ongeluk had gehad. Ze vertelde me met betraande ogen dat je vijf dagen geleden, op de weg van Amsterdam naar Volendam bij de afslag Purmerend, frontaal werd gepakt door een spookrijder. Je was op slag dood. Echt Attila, ik had je maar een paar dagen gekend maar ik had het gevoel alsof ik iets heel dierbaars was kwijtgeraakt. Mijn avond was verpest en de tijd die daarop volgde ook. Fran vertelde dat ze sinds jouw dood het leven bijna niet meer aankon, omdat jullie alles met elkaar gedeeld hadden. Ze suggereerde dat jullie een intieme verhouding hadden gehad.' Hij pauzeerde even, staarde in de verte en vervolgde: 'Op die verschrikkelijke avond, waarin ik me realiseerde dat alles definitief voorbij was met ons, ben ik vreselijk dronken geworden. De volgende ochtend werd ik wakker in het bed van Fran. Ik kon me niets meer herinneren van die nacht.'
Bijna ademloos had ik naar zijn verhaal geluisterd. Mijn analytische geest zette alles razendsnel op een rijtje: Franneke Vreeswijk had de plaats van God de Vader ingenomen, had bewust met het lot gemanipuleerd. Ze had me dood verklaard. Ik begreep het nu allemaal. Het was een daad van wanhoop en rancune geweest. Ik had al vaker gemerkt, dat ze verliefd op me was, maar had absoluut geen zin en interesse om op wat voor manier dan ook op haar avances in te gaan. Bovendien viel ik op mannen. In haar belevenis had ik haar de bons gegeven pal voor de bevalling van Isis. Dit was haar wraak geweest. Ze wist tot in de details hoe de vork in de steel zat. Mijn zwangerschap van Simon en mijn verliefdheid op hem. Mijn hoop hem ergens weer te ontmoeten. Amsterdam was maar zo klein en ook zo groot. Ik was verbijsterd en voelde een groeiende boosheid met terugwerkende kracht in me opkomen.
'Ik sta versteld,' mompelde ik.
'Ik ook en ik begrijp er eigenlijk helemaal niks van maar er begint me nu wel iets te dagen.'
'Hoe is het toen verder gegaan, heb je haar nog weleens gezien?' Ik wist dat ik naar de bekende weg vroeg en zag dat zijn gezicht een bepaalde weerstand uitdrukte alsof hij zich dat helemaal niet meer wilde herinneren.
'Dat zijn uiteindelijk drama’s geworden. Zonder dat ik, oen die ik was, iets in de gaten had, heb ik me laten verleiden om de grote vertrooster te spelen. Ik was de enige die haar goed zou begrijpen en zij mij omdat we beiden met een groot verdriet zaten, het verlies van jou, bezwoer ze me. Ik ben er regelrecht ingetrapt. Uit een rare verplichting ben ik nog enige tijd met haar omgegaan. Het voert nu te ver om alle details te vertellen Attila, maar geloof me, het is een periode geweest waar ik niet graag meer aan terugdenk. Toen heb ik de allergrootste stommiteit uitgehaald en ben, zonder dat ik op dat gebied maar iets voor haar voelde, met haar naar bed geweest. We hadden die avond samen getript. Kennelijk had ik iets teveel ingenomen en ben in een flip geraakt. Het was een continuüm van in- en uitademing, van licht naar duisternis, waar geen eind aan kwam. Als ik in de duisternis zat, was ik even dood. Dat ging gepaard met afgrijselijke angsten. Later heb ik begrepen dat mensen tijdens het trippen uit het raam zijn gesprongen, niet omdat ze dachten dat ze een vogel waren en wilden vliegen, zoals er zo vaak beweerd werd, nee, ze waren doods- en doodsbang. Uiteindelijk ben ik in een bewusteloosheid geraakt. Daarna heb ik dat spul nooit meer aangeraakt. De volgende dag vertelde Fran me het verhaal over onze vrijpartij waarbij het condoom gescheurd was. Ik kon me er niets meer van herinneren. Ik walgde van mezelf en van haar. Ik wilde haar niet meer zien. Toen werd ze erg giftig en vals en beschuldigde me dat ik haar misbruikt had. Ze belde me bij voorkeur midden in de nacht en wachtte me soms zelfs op straat op. Alsof de ellende nog niet groot genoeg was, kwam ze met de grootste pijl op haar boog, ze was zwanger van mij. De rest wil je niet weten, ze heeft me jarenlang gestalkt.'
Dit moest ik even verwerken. Dat een mens zoiets vreselijks kon doen. Dus Franneke had ook een kind van hem.
'Ik ben verbijsterd Simon. Is Justine dan jouw dochter?'
Simon knikte, bijna met afschuw in zijn ogen. 'Justine zag ik jaren lang eens in de veertien dagen in het weekend. Ik vind het moeilijk om te zeggen, ze is mijn eigen vlees en bloed maar ze heeft de streken van haar moeder. Met de nodige fantasie kun je je voorstellen wat voor drama’s zich hebben afgespeeld in mijn gezin. Toen ik later advocaat was kon ik me geen schandaal veroorloven en omdat Fran me dreigde met de gruwelijkste dingen, waar ik het nu beslist niet over wil hebben, heb ik jarenlang een flinke alimentatie betaald om van haar af te zijn.'
Ik moest bijna kotsen van walging en werd bestormd door de meest afschuwelijke gevoelens maar maande me tot rust. Ze had hem dus ook nog gechanteerd. Dit drama had ik niet voorzien. 'Maar Simon, zo’n obsessieve geest met zo’n dodelijke wraak kan toch niet mogelijk zijn?'
'Ik vrees van wel,' zei hij gelaten, 'maar wat mij nog steeds niet duidelijk is, is waarom ze jou nou zo nodig moest verloochenen.'
In korte bewoordingen legde ik hem uit dat ik op sinterklaasavond, het was vijf dagen voor de geboorte van Isis, maar dat vertelde ik hem niet, had gebroken met Franneke. Ze ging finaal door het lint. Ik vertelde hem over haar dreigementen en haar razernij. Ze zou mijn leven tot een hel maken, had ze gezegd.
'De verloochening van mij' en van Isis, dacht ik erbij, 'is haar grootste wraak geweest. Toen ze je ontmoette moet ze dat ter plekke bedacht hebben. Ze heeft zich toen met al haar morbide wraakgedachten volkomen op jou gestort.'
'Verschrikkelijk, ook voor jou, zo zal het gegaan zijn.' En op luchtiger toon: 'Ik heb je het hoognodige verteld, Attila, wellicht een andere keer meer maar laten we nu onze avond niet verpesten door Fran Vreeswijk postuum. Ze heeft al genoeg schade aangericht. Het enige wat mij duidelijk is, is dat ze een vreselijk leven heeft gehad. Ze heeft, zoals je weet, uiteindelijk zelfmoord gepleegd en een dikke autobiografie geschreven. Die zou ik weleens willen lezen.'
Anders ik wel, dacht ik en zei zo laconiek mogelijk: 'Zo zie je maar Simon, dingen lopen zoals ze lopen moeten. Je schijnt het lot niet te kunnen beïnvloeden.'
Hij knikte bedachtzaam en keek me recht aan: 'Wat had je ervan gedacht, zullen we maar eens gaan eten dan lopen we via het Museumplein op ons gemak naar de Utrechtsestraat.'
De eerste drie minuten liepen we zwijgend naast elkaar. Ik wilde nog een ding weten, iets wat dringend noodzakelijk was, iets waar ik het antwoord al op wist.
'Ben jij soms ergens in december jarig, Simon,' vroeg ik.
Weer keek hij me aan met een gezicht van hoe weet jij dat. 'Dat heb je goed geraden Attila, om precies te zijn: tien december, ik sta steeds minder raar te kijken van je toevalstreffers, maar hoezo dat?'
'Lijkt me nogal logisch, op vijf december brak ik met Franneke en op jouw verjaardag kwam jij haar tegen, dat moet dan in die tijd zijn geweest, vandaar.'
Eigenlijk zat ik met mijn gedachten al weer heel ergens anders, dacht ik het niet, die dag lag ik te bevallen van Isis. Wat een coïncidentie. Vader en dochter zijn op dezelfde dag jarig en schelen precies een kwart eeuw. Ik had even het gevoel dat ik hem alles moest vertellen maar hij zag er zo kwetsbaar uit in tegenstelling tot de vorige keer. Eigenlijk was ik er ook nog niet aan toe op dit moment iets te onthullen en moest ik dit eerst rustig op me in laten werken. Het was wel genoeg geweest voor vandaag.
Het viel me op dat hij voortdurend met z’n lange armen en benen converseerde, zeer beweeglijk en dan die guitige trekjes in z’n gezicht, net als mijn dochter. Ik had begrepen dat Isis ascendant Tweelingen is. De ascendant zegt iets over je houding, gedrag en uiterlijk, had Victor een vriend van me ooit eens verteld. Niet dat ik zoveel waarde hechtte aan die astrologie. Het was echter wel frappant wat hij te vertellen had. Hij had Isis 'clownesk' genoemd en nog meer treffende dingen gezegd, de motoriek is doorgaans snel en het type: for ever young. Denk even aan: Stan Laurel, Kees van Kooten, Herman Brood. Ze hebben allen dat jongensachtige. Het zou me niet verbazen wanneer Simons ascendant ook Tweelingen is, dacht ik.
'Weet je ook hoe laat je geboren bent?' onderbrak ik mijn eigen gedachten.
'Hoezo dat ineens, je bent toch niet geïnteresseerd in astrologie hè? Maar als je het zo graag wilt weten, mijn moeder heeft ooit gezegd dat het ergens in de namiddag was. Ik dacht een uur of vier want mijn broers en zusjes kwamen net uit school. Ik was de laatste van de vijf, een nakomertje.'
Als ik het niet dacht. Isis was vijf minuten over half vier geboren. Dat zou ik later wel wat meer willen laten uitpluizen door Victor die mij regelmatig als we elkaar zagen, onderrichtte in de astrologie. Belangrijker op dit moment was mijn astrologische interesse enigszins te nuanceren.
'Een vriend van me is astroloog en heeft weleens wat over mijn horoscoop verteld. Aanvankelijk stond ik er wat terughoudend tegenover, maar hij weet er zinnige dingen over te zeggen. Hij heeft een studie gedaan over ascendanten en heeft mij er over verteld. Zo schijnt ieder teken iets te zeggen over je temperament, oftewel je manifestatie naar buiten toe en als ik naar jou kijk heb ik het idee dat ik met een Tweelingen ascendant te maken heb.'
Simon keek me met een ironisch gezicht aan. 'Je denkt toch echt niet dat ik in die onzin geloof hè?'
Nee dat had ik zeker niet gedacht.
'Ik eigenlijk ook niet,' zei ik met een kort dubbelzinnig lachje.
In het Indonesisch restaurant was het al redelijk druk. We kozen voor de uitgebreide rijsttafel en bij de wijn vroeg ik naar de gezondheid van zijn vrouw.
In korte zinnen vertelde hij me de laatste stand van zaken. 'Sinds de diagnose lijkt het wel of ze zienderogen achteruit is gegaan. Het is alsof ze de moed laat zakken. Ze heeft pijn aan haar ogen, omdat ze nauwelijks met haar oogleden kan knipperen en heeft een starre gezichtsuitdrukking gekregen. Ze staat steeds meer voorovergebogen en heeft bovendien moeite met lopen, eerst begint ze met aarzelende kleine pasjes maar moet dan gaan hollen om niet voorover te vallen en wat het allemaal zo moeilijk maakt,' voegde hij er zorgelijk aan toe, 'is dat ze zo verschrikkelijk depressief is en nog weinig oog heeft voor de buitenwereld.'
Ik luisterde en knikte. Mijn gedachten dwaalden af. Ik vroeg me af wat voor huwelijk hij al die jaren had gehad. Ik vond het ongepast om daar op dit moment iets over te vragen.
Aan onze diepe gesprekken had ik een uitgeput gevoel overgehouden. Het had me kennelijk meer gedaan dan ik had gedacht. Om een luchtiger onderwerp aan te snijden herinnerde ik me tijdens het kip eten een anekdotisch voorval vanuit mijn begin jaren twintig. Ik deed Simon mijn relaas.

Ik woonde in de Tuinstraat op een klein woninkje met een platje voor drieëntwintig gulden per maand. Gertje, een vriendin, woonde in de Anjelierstraat, pal achter mij. Ze was etser en leed aan manies. Tijdens de periodes van hard werken, etste ze duurzaam naar een expositie toe, ruimde obsessief haar huis op en leefde als een kluizenaar. Ogenschijnlijk degelijk en solide. Als 'het' omsloeg, kreeg je de tegenstelling: 180 graden de andere kant op. Haar huis werd een puinhoop, haar ogen stonden bezeten, het was afgelopen met werken en ze hing uitsluitend nog maar in de kroeg rond. Ze verzoop al haar geld, gaf rondjes en gedroeg zich als een furie. Tenslotte werd haar overal de toegang geweigerd, met name die van het café. Alle grenzen vervaagden, ze kon werkelijkheid niet meer van illusie onderscheiden en ze fantaseerde erop los. In die periode hield ze op zekere dag voor enkele vrienden een 'elitair' feestje. Ook ik behoorde bij de genodigden. We zouden komen eten. Kip uit de oven, verklapte ze met een te ondeugende blik in haar ogen. Het bezoek druppelde binnen en op haar platje heerste al gauw een grote feestvreugde. De ene fles wijn na de andere werd achterover geslagen en iemand had rode Libanon bij zich, dat was nog eens goeie hasj. Daar kwam Gertje aan met een grote schaal waarop vier dampende kippen lagen. Het 'select gezelschap' bestond uit kunstenaars, leeglopers, nietsnutten en ander langharig werkschuw tuig, die al een paar dagen bijna niks gegeten hadden vanwege hun lege beurs. Niets kon de feestvreugde meer verstoren. In de tuin naast ons hoorden we opeens een hard gebrul. De buurman, die tevens kippenboer was, liep met een roodaangelopen van huisuit vadsige bolle kop naar het randje van het platje. Hij had toch altijd eenentwintig kippen in z’n tuin lopen?
Hij telde razendsnel zijn farm: 'Ik heb er nu nog maar zeventien en jullie… en jullie… en jullie…' Hij sprong zowat uit z’n vel.
'Ja,' grijnsde Gertje boosaardig en met haar puntige wijsvinger wijzend: 'en die… en die… en die… en die… zijn van jouououououououou!'

Ik liep naar huis en voelde me wat duizelig. De avond had een heel ander verloop gehad dan ik had kunnen bedenken. Er was een verlies van eenendertig jaar mijn leven binnen komen vallen. Ik moest mijn gedachten maar eens op mijn gemak ordenen. Franneke had hem er flink ingeluisd. Wat zou Simon allemaal nog meer te vertellen hebben. Wilde ik dat eigenlijk wel weten? Het gaf me een raar ondefinieerbaar gevoel en ik bleef er niet bepaald onbewogen onder. En dan Justine, die de streken van haar moeder had en voor heel wat drama’s had gezorgd bij hem thuis. Hoe ver was dat dan wel gegaan? Plotseling kreeg ik een rare inval. Simon had zomaar klakkeloos van haar aangenomen dat het kind van hem was. Was dat niet een beetje naïef van hem of was ik gewoon wantrouwig.
Sceptisch van aard ben ik zeker maar hij zag er ook niet naar uit dat hij zich knollen voor citroenen liet verkopen. Bovendien moest hij het klappen van de zweep toch wel kennen, gezien zijn beroep. Ik moest er maar niet teveel bij stilstaan. Uiteindelijk waren het mijn zaken niet, of toch wel?
Mijn teen stak weer als een bezetene toen ik naar bed ging. Ik kende dit stadium van pijn maar al te goed en zou dit keer naar de morfine en een slaaptablet grijpen. Een gelukzalige gloed gleed door me heen, een ogenschijnlijke rust, kort daarop gevolgd door een sterk afgetekende projectie van twee ego’s.

Ik ben toeschouwer van een psychodrama van goed en kwaad. Daar zit Mefisto, hels is hij. Losgelaten uit de razende verdoemenis en alsof de duvel ermee speelt, neergelaten in de engelenbak, zijn eigen schouwtoneel. Men heeft hem een hemel op aarde beloofd. Beledigd voelt hij zich om deze minderwaardige plaats. Hij, Mefisto, Beëlzebub is zijn bijnaam, speelt vaak advocaat van de duivel en voelt zich op zijn staart getrapt…
Angelus, met zijn engelengeduld, legt sussend zijn hand op de arm van Mefisto: 'Rustig, broeder van het vuur,' fluistert hij, 'je gedraagt je alsof je door de duivel bezeten bent. Ik dank God op mijn blote knieën dat ik hier ben om jou te beschermen. Ik ben jouw engel, uit de hemel gezonden. Hier sta ik, voor God en vaderland, jou ter wille. Laten we naar het Panis Angelicus luisteren.'
Als een donderslag bij heldere hemel voelt Mefisto zich gelaten. Sterker nog, hij voelt zich bijna in de zevende hemel bij het horen van dit engelenkoor.
'Godallemachtig,' spreekt hij, 'wat een pracht muziek, in mijn door vuur verteerde verbeelding zie ik nu serene hemelsblauwe luchten voorbijflitsen. God zal me liefhebben, ik ben ontroerd, tot in het diepst van mijn ziel'…
Angelus zit zich zienderogen op te winden. Zijn luciferverleden steekt de kop op. Dat verleden verloochent zich niet en schoorvoetend breekt de hel in hem los.
Hij raast: 'Jij rooie rotzak, je bent te dom om voor de duvel te dansen met je duivelse praatjes. Jouw hypocrisie kent zijn wiedeweerga niet. Je belandt in de engelenbak, schuift de schuld op God de Vader, dat is toch godgeklaagd en gaat vervolgens wenen bij het Panis Angelicus. Loop naar de hel man, daar is inmiddels de kermis uitgebroken. Ik laat Gods water over de akker vloeien.'

Nat tot op mijn haarwortels schoot ik overeind. Wat was dat voor archetypische droom. Gefascineerd door dit oerbeeld gleed ik weg in een urenlange vergetelheid.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten