23 februari 2012

6

Lieve Attila,
Wat mij betreft zou ik donderdag zeventien augustus kunnen vrijmaken voor onze etentje. Ik vind het leuk je weer te ontmoeten. Laat je je motor thuis;-] 
De associatie van Simon/Petrus ken ik van vroeger. Ik kom uit een katholiek gezin. Mijn vader was bijna nog roomser dan de paus. Om die reden ben ik ‘afvallige’ geworden. Je idee over agnosticisme kan ik daarom wel met je delen. Geloof en hoop brengen de mens vaak tot een vreemd soort moralisme. Als het collectief geprojecteerd wordt moet je oppassen dat het geen fundamentalisme wordt. Om die reden wil ik persoonlijk niets van geloof weten. Ik heb teveel gedweep en hypocrisie gezien. Iedere zondag voorin de kerk zitten en het rozenhoedje bidden en dan daarna thuis je vrouw in elkaar slaan!
Verder wil ik je niet lastig vallen met mijn privéleven maar een ding moet ik even kwijt. Mijn vrouw Pia, die al jaren in de WAO zit, omdat ze zich voortdurend niet goed voelde, sleepte enige tijd met één been bij het lopen en had een gevoel van stijfheid in haar arm. Ook beeft ze met de vingers van één hand.
Eerst dachten we dat ze last had van een langdurige burnout. Vanmorgen hebben we de officiële diagnose gehoord: Parkinson. Ik heb begrepen dat de ziekte het gevolg is van een toenemend verval van zenuwcellen in het gebied van de hersenen dat spierbewegingen bestuurt. Het schijnt een nogal desastreus verloop te hebben.
Laat je me horen of je donderdag kan?
Daaaaag, Simon

Dat was niet leuk voor die jongen en natuurlijk helemaal niet voor zijn vrouw. Maar waar kwam opeens die openhartigheid vandaan? Waarom vertelde hij dat nou juist aan mij? Ik wist niet dat hij uit een rooms nest kwam. De kerk en de bijbel waren hem kennelijk ook de strot uitgekomen. Donderdag leek me wel een goede dag voor een afspraak. Ik was die dag jarig en zoals het er nu uitzag verwachtte ik niemand, althans ik had niemand uitgenodigd. Met Isis vierde ik traditiegetrouw onze verjaardagen altijd op het middernachtelijk uur.

Zo Simon,
Wat lijkt me dat een schok, te horen dat je vrouw zo’n slopende ziekte heeft. Ik realiseer me dat er velen van onze leeftijd plotseling overvallen worden door de gekste aandoeningen. Het schijnt ons voorland te zijn. Heerlijk die oude dag. Ik neem graag je uitnodiging aan donderdag aanstaande. Op die dag hoop ik de eerbare leeftijd van vijfenvijftig te halen. Lijkt me een leuk idee om dat samen met jou te vieren. Ik hoor nog wel van je, plaats en tijd.
Hartelijks en sterkte met je vrouw, Attila

Ik zat flink te balen. Had ik me verdomme toch weer laten strikken voor een afspraak. Martha, mijn alcoholische "zorgenkindje" zou langskomen. Toen de bel ging stond ze triomfantelijk met een fles champagne voor de deur. Het liefst zou ze uren over haar eenzaamheid en haar zogenaamde emotionele afhankelijkheid willen praten. Haar manische depressiviteit kende geen grenzen. Of ze zat in haar manie met de nodige euforie of ze was "zo depressief als een deur" zoals ze dat zelf noemde. Uiteraard was alcohol haar probleem maar daar mocht je het niet over hebben. Ze noemde zich lesbisch maar was ook op z’n tijd niet vies van mannen. Vooral getrouwde vrouwen vond ze buitengewoon interessant. De respectievelijke echtgenoot nam ze er dan maar op de koop bij.
Ik stelde pesterig voor dat een kop thee wel zou smaken. Een verwijtende blik was het gevolg. Uiteraard had ik me moeten schamen voor zoooo weinig empathisch vermogen en haastte mij de champagne te openen. Op het moment dat ik aan mijn tweede slok toe was, had Martha haar glas reeds geledigd. Er moest en zou een tweede achteraan en wel onmiddellijk. Mijn ergernis sloeg toe. Irritant die eeuwige inhaligheid. Natuurlijk lust ik hem zelf ook maar dat probleemdrinken was van een geheel ander kaliber. Na de champagne had ze haar zinnen op de bruine rum gezet en na het zoveelste glas zette ze de fles aan haar mond.
Opeens had ik schoon genoeg van haar georeer, trok haar van de stoel, zette haar op haar benen en onder een: 'Zo kind, het is wel weer leuk geweest voor vandaag,' sommeerde ik haar naar huis te gaan. Lekker met tramlijn 13. Waarom moest ze nou eigenlijk naar huis. Het was net zo gezellig, zag ik haar denken. Natuurlijk had ze ’m wederom flink geraakt en ik dacht even aan de vorige uit de hand gelopen logeerpartij waar ze uiteindelijk bij de gratie gods zowaar mocht blijven slapen omdat ze ’m om had. Op een lullig dekentje had ze mogen liggen maar dat deerde haar niet. Tja, ze had toen wel een aantal sigarettenpeuken op de houten vloer uitgedoofd, een halve fles wijn over de oude pers laten lopen en haar natte onderbroek op de grond gelegd omdat ze niet meer bijtijds de wc kon halen. Toen ik om zes uur ’s ochtends zelf naar het toilet moest en even de kamer inkeek, zat ze daar -ja inderdaad- "even" te roken. Dat was tegen alle huisregels in want roken deed je niet bij mij in de huiskamer. Ik hield niet van die stank. Roken gebeurde in de keuken. Razend was ik. Ik had haar bij de kraag gepakt en de deur uitgegooid: naar tram 13.
Ik zag hoe ze wederom door de gang zwabberde.
'Ik kom er zelf wel uit hoor,' lispelde ze.          
'Je ziet maar,' grijnsde ik. Nauwelijks had ze de deur achter zich dichtgetrokken of ik hoorde haar met haar flesjes Amstel Gold het stenen trappetje afstuiteren. Ik wist dat ze zo om een taxi zou vragen en ja hoor vijf minuten later ging alweer de bel.
'Pak de telefoon maar,' zei ik op ironische toon. Wankelend op haar benen jammerde ze over een gat in haar hoofd dat bij nadere inspectie slechts een schrammetje bleek te zijn. Nog aanstellen ook. Toen het vervoermiddel voorreed en een keurige dame het portier openhield, rechtte Martha haar rug en ging nagenoeg zonder omwegen recht op haar doel af: de taxi.

Marjolijn was haar spullen aan het pakken. Ze zou voorlopig bij haar ouders gaan wonen. Ik had haar nog nooit zo zenuwachtig gezien. Ze zei, zoals gewoonlijk, weinig. Isis liep met een gezicht als een donderwolk ijsberend door de kamer en negeerde de soms wat hulpeloze en smachtende blikken van haar huidige ex. Eindelijk was het dan zover. Marjolijn omhelsde me alsof ze voor eeuwig naar de andere kant van de wereld zou verhuizen.
'Nou kind, het ga je goed, sterkte voor de komende tijd,' stak ik haar een hart onder de riem. Ze zag er radeloos uit.
'Bedankt voor de fijne tijd en morgen een prettige verjaardag, Attila', zei ze met gebroken stem.
Ik knikte haar bemoedigend toe.
Isis zou haar met de oude besteleend naar haar ouders brengen.
'Tot straks ma,' zei ze met opluchting in haar stem zonder enig mededogen en een gezicht van: opgeruimd staat netjes.
Het heerlijk avondje was gekomen. Om twaalf uur zouden we onder het genot van het traditionele glas champagne, het lang zal ze leven zingen. Ik had speciaal voor Isis een Torre del Gall in huis gehaald, in de sfeer van haar laatste hobby: Spaans. De Spaanse cava kon zich meten met de Franse Champagne van tegenwoordig. We hielden beiden van brut. Isis vertelde me over het droevige afscheid, waarbij Marjolijn haar op de valreep had meegedeeld dat het leven geen zin meer had voor haar. Al een dag eerder had ze met zelfmoord gedreigd als Isis niet bij haar zou blijven.
'Ik kan niet tegen chantage en claimgedrag,' zei Isis, 'maar nu wat anders, het is bij twaalven, nog even en dan word je vijfenvijftig.'
Precies op het middernachtelijk uur knalde de kurk van de fles en na het gebruikelijke proosten, zingen en feliciteren kreeg ik het cadeau overhandigd.
Het pakje aftastend vroeg ik me af of ze een boek voor me had gekocht. Heerlijk vond ik het om cadeautjes uit te pakken. Het gaf me altijd weer die prettige kinderlijke spanning. Tergend langzaam ontwikkelde ik het pakje.
Die Zauberflöte, een alchemistische allegorie, las ik. Dat was een verrassing.
De laatste tijd hield ik me nogal uitvoerig met die Zauberflöte bezig. Ik had pas nog een video gehuurd met een animatie van deze laatste opera van Mozart. We hadden er samen naar gekeken. Isis herkende zich in de figuur Papageno, de vrolijke vogelvanger, neergezet als het kwikzilver: ‘Ein Mädchen oder Weibchen wünscht Papageno sich’, zong ze uit volle borst mee. De video van de opera was een en al metafoor met prachtige symbolische plaatjes en een zuiver gezongen aria van de Koningin van de Nacht: ‘Der Hölle Rache kocht in meinem Herzen, Tod und Verzweiflung’… Bij iedere nieuwe vertolking hield je je adem in. De sopraan moest van goede huize komen om de hoge ha-a-a-a.. ha-ha-ha-ha-ha-ha-ha-ha-ha te halen. Voor mij was het pure nostalgie.
Natuurlijk wist ik van het bestaan van dit boek en had er al eens naar lopen lonken.
'Een prachtig cadeau, Isis, daar ben ik heel erg blij mee,' zei ik lichtelijk ontroerd.
Ik las op de achterflap:

Die Zauberflöte, heeft vanaf de première in 1791 tot nu toe de gemoederen sterk bezig gehouden. De muziek uit die opera heeft van meet af aan tienduizenden weten te ontroeren. Over het verhaal dat in de opera wordt verteld (het libretto), bleef men echter fundamenteel verdeeld. Velen vroegen zich af of het verhaal wel enige serieuze strekking had. Van den Berk heeft in deze studie een opmerkelijke bijdrage geleverd aan de ontsluiering van het verhaal. Hij neemt de lezer mee in een wereld van geheime genootschappen, inwijdingsrituelen en mystieke personages en toont aan dat in het libretto het ‘grote werk’ (magnum opus) van alchemisten wordt uitgebeeld.
De alchemisten wilden ‘water’ en ‘vuur’ verbinden tot een ‘heilig huwelijk’, tegenstellingen verenigen, zowel op materieel als op spiritueel vlak. Volgens Van den Berk beelden de personages in deze opera de verschillende ‘stoffen’ en hun transformatie uit. Vanuit de duisternis van de Koningin van de Nacht wordt een inwijding opgevoerd die na vele rituele beproevingen uiteindelijk voltrokken wordt in de zonnetempel van Sarastro. De alchemie deed zich als mystieke stroming op het einde van de achttiende eeuw nog sterk gelden in de geheime genootschappen van Wenen. Voor de vrijmetselaar Mozart en zijn logebroeders betrof het hier een spiritualiteit waarin de duistere en lichtende krachten in een mens een conjunctie dienden aan te gaan.

Isis was duidelijk in haar knollentuin, ze straalde.
'Wat had je gedacht, zullen we maar even lekker nostalgisch doen,' stelde ze voor, 'ook een beetje ter ere van de sterfdag van opa.'
Mijn vader was achtentwintig jaar geleden op mijn verjaardag overleden.
'En ter herinnering aan oma,' voegde ze eraan toe. Ze hanteerde graag het evenwicht op dit gebied.
Je was maar eenmaal per jaar jarig dus permitteerden we ons midden in de nacht: ‘O Isis und Osiris schenket, der Weisheit Geist dem neuen Paar’ te zingen. Toevallig en treffend op dit moment.
Mijn verjaardag was in ieder geval goed begonnen.
In de ochtend belde mijn goede vriend Olivier mij op vanuit Berlijn om me te feliciteren. Hij had een verrassing voor me in petto en hoopte me volgende week te ontmoeten als hij weer in het land was. Hij nodigde me tegelijk uit voor zijn expositie. Ik zou nog een officiële invitatie ontvangen.
Eigenlijk moest ik nog even langs Grimm, maar mijn hoofd stond er helemaal niet naar. Het was toch geen verplicht nummer. Zou ik nou wel of zou ik nou niet. Wat kon ik soms toch twijfelen en moeilijk een keuze maken. Die eeuwige dilemma’s.
Mijn leven lang kom ik mezelf tegen als iemand die moeilijk kan kiezen. Dat gaat soms om levenskwesties maar ook vaak om trivialiteiten. De volgorde van het boodschappen doen, kan al lastig zijn. Poets ik eerst mijn tanden voor het slapen gaan of zal ik me vast uitkleden. Zal ik naar café Alfa, Beta of Omega gaan. Soms gooi ik kop of munt. Als munt gewonnen heeft, ga ik alsnog naar de verloren kop.
Bij vakanties is het te hopen dat er niet meer dan een, hooguit twee hotels op m’n lijstje staan. Als ik nummer een heb gezien, wil ik er van overtuigd zijn dat hotel twee niet beter is. Stel je zou iets moeten missen. Als er in het verschrikkelijkste geval nog een derde, vierde, vijfde, of zesde hotel is, kan dat ontaarden in een regelrechte ramp. Mijn medereizigers worden weleens goed gek van mijn besluiteloosheid.
Zo ook het fenomeen restaurant. Tafel voor het raam, nee daar zitten te veel mensen in de buurt. Tafel rechts, nee de muziek te hard. Tafel links... eh... 
Voor mij is het leven een groot dilemma. Ik denk dat het in m’n genen zit.
Ik herinner me dat mijn vader op een mooie zondagse dag kon zeggen: 'Kom moeder, kom kind, we gaan vandaag langs de Amstel fietsen.'
Nadat alle banden waren opgepompt -de fiets gebruikten we destijds alleen om tochtjes te maken- en de tas achterop gegespt, konden we eindelijk vertrekken. In de ene helft van de fietstas zaten belegde boterhammen, thee en allerlei lekkers. De andere helft was bestemd voor mijn vaders schilderspullen: palet, tekenschrift, penselen, doek en verf. Schilderen was zijn grote hobby.
We woonden toen aan de rand van Amsterdam in Oud-Zuid. Voordat we de straat uit waren begon mijn vader al te brullen: 'rechts af.'
Maar dat was toch niet richting Amstel? Nou ja, dan maar de polder in.
Na een half uur fietsen zei vader nu maar eens naar een schilderachtig plekje uit te kijken van waaruit hij iets kon 'opzetten.'
Goed idee. Ik wilde allang lekker rollebollen in het gras en paardenbloemen, boterbloemen, madeliefjes en vergeet-mij-nietjes plukken.
Op zo’n moment kreeg vader een wonderlijk zoekende blik in zijn ogen en speurde iedere graspol tot de einder af.
'Vader, daar bij die molen,' wees ik enthousiast.
'Nee, er staat geen treurwilg bij.'
'Vader, hier bij deze oude boerderij.'
'Nee, want de koeien staan niet mooi in verhouding tot dat huis daar, slechte compositie', bromde hij dan.
Gek werd ik ervan als kind. Als we aan het einde van de middag alweer de eerste huizen van de Zuidelijke Wandelweg in het vizier kregen, was de lol ervan af. Vader mokkend omdat hij geen plekje was tegengekomen vandaag en nog geen penseel op het doek had kunnen zetten op z’n kostbare zondagmiddag.
Gelukkig waren we weer thuis en kon ik nog even met mijn vriendjes op straat, zoals mijn moeder zaliger altijd zei, lekker rossen en reupen.
In ieder geval had ik een besluit genomen: Ik ging op dit moment niet naar Grimm

.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten