17 februari 2012

12

Eind oktober 1996

Een gedistingeerde heer treedt me met minzame glimlach tegemoet en reikt mij de hand: 'Hoogervorst'. 

Dat is dus mijn professor, deskundige op het gebied van botten en tumoren. Een autoriteit op zijn vakgebied heb ik van een kennis gehoord. Ik heb het niet zo voorzien op chirurgen maar het doet me genoegen te weten dat ik met een vakman te maken heb. Dan zal het in ieder geval geen prutswerk worden, mag ik hopen. Professor A.M.H. Hoogervorst laat mij de foto’s van de MRI zien. Een kwalijke plek, wijst hij vanaf zijn ivoren toren.
Ik heb, zoals gewoonlijk, vele vragen. Maar nee die kunnen nu niet beantwoord worden. Professors tijd is geld. Dat snap ik ook wel. Toch kan ik het niet nalaten nog even angstig te piepen: 'Hoe groot is de kans op goed- of kwaadaardig.'
Hij kijkt me aan alsof ik hem een oneerbaar voorstel heb gedaan. Hoe kan ik nou zo’n domme vraag stellen. Dat kan hij echt niet zeggen maar zijn blik spreekt boekdelen. De kans op goedaardig wordt nu wel heel gering. Maligne dreunt het door mijn kop.
'De biopsie zal uiteindelijk de definitieve uitslag moeten geven,' zegt professor, 'ik wil u deze week nog laten opnemen' en vervolgt: 'Einde verhaal'.
Ze hebben haast. Dit houden we erin: Einde verhaal. Ik zie me al liggen. Net mijn biopsie gehad, zwaar kanker en onmiddellijk daarna mijn been geamputeerd.
Een paar dagen later is het dan zo ver. Ik mag eerst naar de opnameafdeling. Tot mijn schrik krijg ik te horen dat de kamers gemengd zijn. Mannen en vrouwen door elkaar heen. Gadverdamme, daar heb ik nou helemaal geen zin in. Bovendien een aanslag op mijn privacy waar ik zo gesteld op ben. Ik wil niet met andere mensen op een kamer liggen en zeker niet met mannen. Het zal me toch niet gebeuren dat de zaalgesprekken over voetbal gaan. Een hekel heb ik aan sport. Ik wil een eenpersoonskamer en rust, vooral in deze omstandigheden.
De vrijdag van de opname wordt mij duidelijk dat ik de kamer moet delen met een oudere dame van tachtig jaar. Ze heeft net een nieuwe heup gekregen. Op deze leeftijd denk ik nog, waar begin je aan. Mevrouw Egberts is een schatje. Wel een praatgraag die het liefst op een grote zaal wil liggen met andere mensen. 'Als ik teveel praat, moet je het maar zeggen hoor,' zegt ze. Ze schrikt als ik haar vertel dat ik het weekend weer naar huis zal gaan om op zondagavond terug te komen. Ze zal dan twee dagen alleen moeten liggen.
De gehele vrijdag staat in het teken van onderzoeken afgewisseld door wachten. Ellenlange gesprekken met co-assistenten -zij moeten ook leren- en oeverloos wachten. Daarna langs een staf witjassen, ze zeggen veel maar vertellen weinig en alweer wachten. Dan naar de anesthesist om te zeggen of ik een narcose of een ruggenprik wil. Inmiddels weet ik dus op welke kamer ik kom te liggen en hoe het bed werkt. Zondagavond moet ik me melden om 20.00 uur.
De algehele teneur van het weekend dat volgt is rustig, vredig en zelfs vrolijk. Het leven gaat door, dat realiseer ik me uitermate. Hoe creatief ga je daar straks nou mee om, vraag ik me af. In hoeverre laat ik me opfokken door mijn eigen gedachten of door de witte-jassen-maffia. Alles is zo akelig onzeker en duister. Desondanks voel ik me, wonderlijk genoeg, sterk. Uren van goed voelen, vullen de dag. Meer dan anders realiseer ik me dat gezondzijn je grootste rijkdom is. En iedereen maar zeuren over de buitenkant, de uiterlijkheden. Over te dik, te mager, een te grote neus, opgevulde siliconen borsten, weggetrokken rimpels, smalle lippen, strakgetrokken kinnen en de ene verjongingskuur na de andere. Waar gaat het nou om in het leven. Juist ja, leven. Leef dan! Op die duisterste momenten tussen leven en vermeende dood vraag ik me af of ik nog iets wil… Meer? Anders? Nee, het is goed zo. Ik hoop nog vele jaren mee te gaan. Met of zonder kunstpoot, met of zonder wandelstok. Eigenlijk sta je dagelijks aan allerlei gevaarlijke situaties bloot. De dood meldt zich niet na het leven maar tijdens. Nu pas ziet het er voor mij extreem uit. Dat is een feit.
De 'dialoog' wordt intensiever. Ik vraag om transparantie, inzicht en antwoord. Binnen meditatie en concentratie ben ik nog niet zo diep gegaan als nu om de simpele reden dat de noodzaak mij nooit eerder heeft gebracht tot die diepte. Alweer een vreemde verwerkelijking en verwezenlijking. Welk een illusie is toch die zogenaamde reële werkelijkheid.
Mijn teen, de grote boosdoener, is tevens de persoonlijkheid die het sterkst relativeert en soms lijkt te kunnen praten: Rustig jij, je moet je niets aantrekken van alle verslagen en diagnoses, je kunt vertrouwen op je gevoel. Dat gevoel zegt me, dat ze er allemaal naast zitten maar dat durf ik amper te denken, laat staan uit te spreken, het noodlot zou zich eens tegen me keren.
Dan komt dat stukje subpersoonlijkheid, het slachtoffer, binnensluipen. Vooruit dan maar weer: Waarom jij? Waarom heb jij nu per definitie dat blok aan je been. Waarom hangt die enge levensbedreigende situatie jou nou boven je hoofd?
Dan komt de derde van het trio, de subpersoonlijke cynicus om de hoek kijken: Wat kan jou het schelen. Helemaal niet erg om uit die klote wereld te stappen, uit deze idiote maatschappij. Die met oogkleppenop gerichte mensheid om je heen met al hun kortzichtige belangen en stupiditeiten.
Veel zin om uit te gaan heb ik niet, evenmin om mensen te ontmoeten. Op Isis en Olivier na, die me op hun eigen manier steunen, komt er een enkeling langs en neemt een flesje rode wijn mee. Gelukkig geen bloemen. Ik hou niet van die dooie dienders in een vaas, dat weet men. Ik kijk graag naar de bloemen in het veld of zoals nu naar de kaal wordende takken. Ik hou van het najaar. Opvallend is dat in mijn leven de belangrijkste gebeurtenissen zich hebben afgespeeld in de herfst, zowel de hoogte- als dieptepunten. Van verliefdheid en nieuwe liefdes tot scheiding, verlies en dood.
Zal ik het nieuwjaar nog halen? 




Geen opmerkingen:

Een reactie posten