05 februari 2012

24


Eind november 1996

Het is alweer zondagavond en ik ga voor de tweede keer naar het ziekenhuis. Nu voor een open biopsie. Ik ben net gearriveerd. Morgenochtend om acht uur zal ik als eerste geopereerd worden. Ik hoop niet dat het een maandagochtendproduct zal worden maar heb wel gelukkig een eenpersoonskamer. Dat geeft me een rustig gevoel.
Twee dagen eerder, op vrijdag, werd ik weer opgenomen en het weekend naar huis gestuurd. Een herhaling van enkele weken geleden. Het circus begint opnieuw. Een onzinnige hoeveelheid formaliteiten die de hele dag duurt.
Een co-assistent die weer dezelfde vragen stelt als toen, zij moeten toch ook leren, ontfermt zich over mij. Lang wachten, bloed laten prikken en een gesprekje met de anesthesist over narcose. Ik ben nog op tijd, hij wil net zijn kamer verlaten en doet het licht al uit.
Dan weer langs het team van artsen dat me niets meer te melden heeft dan enige uit hun hoofd geleerde nonsens over eventuele hypotheses en zwarte scenario’s die me alleen maar opfokken. Weer wordt het lijstje afgewerkt met allerlei prietpraat en oninteressantigheden.
Ik kom met allerlei paradoxen, mogelijkheden en opties, in de stille hoop dat maar één persoon zou kunnen zeggen dat het misschien wel mee zou vallen. Nee, niets van dat alles. Hun medische mening geldt en dat belooft niet veel goeds.
En zo word ik weer in het diepe gegooid. Kop op, kindje, doorademen en doorzwemmen.
Ik zie me weer ploeteren in het zwembad. Wat had ik daar toch een hekel aan.
Schoolzwemmen heette dat. Het chloorwater waar ik, zoals later bleek, allergisch voor was, tastte mijn slijmvliezen aan. Als kinderen stonden we daar als bibberhondjes met roodomrande ogen, blauwe lippen van de kou en klappertandend te wachten tot je in het diepe moest springen.
Een, twee, drie… na twee slagen zonk ik als een baksteen. Ik wilde en kon de zwemslag niet te pakken krijgen. De badmeester razend: Aan de hengel jij!
En daar ging ik, spartelend als een vis, voor het oog van al mijn klasgenoten.
Ik had zwemmen altijd verschrikkelijk gevonden totdat Liesje, mijn vriendinnetje die allerlei zwemdiploma’s had, me uitnodigde het nog eens te proberen. Ze deed helemaal niets maar gaf me in het diepe het vertrouwen dat ze er was. In één keer zwom ik weg.
Dat diepe in het ziekenhuis geeft geen enkele steun of relativering, ook geen vertrouwen. Ik moet het alleen doen.
Mijn voet is nu erg stijf. Ik kan hem nog amper buigen of strekken en ontzie hem hoe langer hoe meer. Door de gehele ambivalente toestand van gevoelens en realiteiten ben ik flink heen en weer geslingerd. Daarom wil ik niet meer dat m’n voet nog aangeraakt of gemasseerd wordt. Ik heb het gevoel dat er met een moker op m’n incasseringsvermogen is gebeukt. De pijn is nog steeds aan verandering onderhevig: drukkend, trekkend, jankend en veroorzaakt een algehele rusteloosheid waardoor ik mijn voet niet meer stil kan houden.
In het ziekenhuis krijg ik steeds hetzelfde gevoel: overgeleverd aan de heidenen te zijn. De inbreuk op m’n zelfstandigheid is een aanslag op m’n gevoel van autonomie. Nog steeds zijn teen en ik dagelijks in dialoog. We hebben contact en ik fluister in het verborgene over verschrompeling en inkrimping van het gezwel of over andere dingen zoals ontstekingen die daar niet horen, zeker als ze kwaadaardig zouden zijn.
Ik durf niet meer hardop uit te spreken dat het van voorbijgaande onschuldige aard is. Je moet het lot niet tarten, vind ik.
De meditatie is intens. Teen glimlacht slechts terug.
Ik magnetiseer en vind dat ik alles zelf moet doen. Niemand aan m’n lijf.
Wat dat betreft zal dit deel mijn eigen aandeel zijn. Hoogervorst zijn chirurgisch werk en ik het mijne, meer niet. Geen hulp van buitenaf.
Dat voelt goed en geeft de nodige lange adem. Het toch steeds weer grote, onverwoestbare zelfvertrouwen, hoe zwart het beeld er ook uit mag zien, houdt mij overeind. De volle maan licht me die nacht bij.
Maandagochtend, acht uur.
Het blauwe operatiejasje is een ingewikkeld ding. Je zou er eigenlijk een gebruiksaanwijzing bij aangereikt moeten krijgen. Steevast heb ik het achterstevoren en gelukkig nog net niet ondersteboven aan. De drukkers behoren van achteren te zitten, begrijp ik later.
Het bekende pilletje heeft me alweer wat doezelig gemaakt. Het gaat allemaal vrij snel.
Een herhaling van handelingen vindt plaats. De operatietafel is nu lang zo warm niet als de vorige keer. Ik zeg nog even, voordat ik in het duistere onbewuste zal wegglijden: 'M’n réchter teen, hoor.'
Van de week heb ik op de valreep het lugubere verhaal gehoord van een kennis wiens buurvrouw naar het ziekenhuis ging voor een kunstknie. Zij koos voor een ruggenprik. Dus, bij kennis zijnde, zag ze op de operatietafel liggend en op de monitor meekijkend dat er op het moment van de ingreep aan de verkeerde knie werd gemorreld. Gelukkig kon ze zelf handelend optreden.
Dit soort verhalen verontrusten mij. Maar ik heb wel enige fiducie in mijn professor. De man oogt gedegen en een beetje vertrouwen zal ik wel moeten hebben. Er is geen andere keuze.
Ik kan moeilijk uit de narcose komen. De pijn is nog gruwelijker dan de vorige keer. Alweer heb ik een shotje morfine en een snuif zuurstof te pakken.
Totdat ik opeens op m’n eigen kamer lig. Daar zitten Isis en Olivier.
We zijn weer thuis, schiet het door me heen.
Ik ben toch zo buitengewoon gelukkig met mijn eenpersoons kamer, zo’n heerlijke privacy. Een niet-flatteuze fanfare van flatulentie, knetteren, kotsen boeren en plassen vindt plaats. Niemand hoort het, wat een zaligheid. En geen geouwehoer aan je hoofd, wat een verrukking.
De dag van waak en dommel roes ik door.
Versmelting in de eenheid van het moment. Even een volledige stilte. Een duisternis die niet geheel duister is. Mijn hartslag daalt. Ik hou m’n adem in, nog even .. nog even .. verwondering, bevrijding, het maakt niets uit, het is onbenoembaar. Er is niets, er is alles, ik blijf, ik ga. Opgaan-in-het-nu … rust.
Als ik m’n ogen open, zie ik m’n geliefde gezichten weer. De pijn wordt steeds weggedrongen door de morfine en ik glijd weg en keer vervolgens weer terug op aarde.
Op m’n weinig heldere momenten vraag ik diverse keren aan het verplegend personeel wanneer de diagnose nou eens zal komen. Ze hebben het me beloofd: onmiddellijk na de operatie.
Eindelijk in de namiddag komt de assistentarts me vertellen dat professor helaas is weggeroepen voor een spoedoperatie. Hij komt dus even zeggen dat er nog geen officiële diagnose is maar dat hij wel weet dat er een luikje in mijn bot is gemaakt en een stuk botweefsel is weggehaald.
Is er dan niks schoongekrabd? Dat betekent dat het er wel heel beroerd moet hebben uitgezien. Gauw dichtgooien die boel. Dat betekent dan… dus…toch...
Dan komt hij ook nog met allerlei speculaties aanzetten over maligniteiten. Er zouden eerst bestralingen en chemokuren moeten plaatsvinden alvorens er een operatie zou komen. En vervolgens schetst hij weer het rampenscenario van de amputatie: een kunstvoet of misschien een bottransplantatie.
Met een meelevend gezicht loopt hij, me sterkte wensend, mijn kamer uit.
Dan stort m’n wereld werkelijk in.
Ik ben niet meer tot bedaren te krijgen en kan en wil niet meer. Ik ben suf, stoned, moe en uitgeput en lijd nu echt allerlei soorten pijn en voel me van binnen en buiten gesloopt.
Mijn dierbaren lijden met mij mee.
Nog steeds geen zekerheid. Nog steeds wachten.
Waarom komt Hoogervorst zelf nou niet vertellen wat er echt is gebeurd. Wie kan me dat beter uitleggen dan hij.
's Nachts in een waak-slaap-doezel wegzinkend met diverse keren braken, is mijn bloeddruk gedaald tot 50-105. Ik voel me ziek tot op het bot en heb koorts.
Diezelfde ochtend staat voor dag en dauw de verpleging aan mijn bed. Zodra ik niet meer kots, mag het infuus eruit. Daar ben ik blij om want ik vind het best eng. Vooral als het infuus leeg is en het bloed vanuit mijn hand gaat teruglopen in de naald. Ik ben argwanend en controleer ieder spuitje en pilletje… Je hoort van die rare verhalen…
Kort daarop komt het artsenteam langs op hun ochtendronde. Ik ben zeer geëmotioneerd, maak een hoop stennis en laat weten dat ik door onzekerheden heen en weer geslingerd het einde nabij ben en er onmiddellijk bij de professor geïnformeerd moet worden over de werkelijke gang van zaken.
Hoogervorst wordt nu meteen gebeld en nog geen vijf minuten later deelt een andere assistentarts me mede dat A.M.H. hem net persoonlijk heeft verteld dat het bot wél is schoongekrabd.
Dat is verdomme een heel ander verhaal dan gisteravond. Maar waarom dan al die tegenstrijdigheden?
Dat zou betekenen dat bij niet-maligne de laatste fase is ingetreden.
Professor A.M.H. Hoogervorst zal vanavond in hoogsteigen persoon langskomen om te zeggen hoe het nou werkelijk is gegaan, zo wordt mij beloofd.
Wat moet ik toch steeds weer assertief en mondig zijn.
Eindelijk zou dan het verlossende woord gesproken worden.
A.M.H. schrijdt binnen, op de voet gevolgd door de assistentarts die me gisteravond zo de stuipen op het lijf heeft gejaagd en er wat schutterig met een rooie kop bij staat.
'Ja, de assistent heeft het niet helemaal goed begrepen en het is wat verkeerd overgekomen,' zegt A.M.H. met een verontschuldigende innemende glimlach. 'Ik heb een luikje in het bot gemaakt en daar ben ik een brokkelig/korrelig weefsel tegengekomen en dat ziet er op zich niet ongunstig uit. Een kwaadaardige bottumor ziet er doorgaans snotterig uit.'
En voordat ik mijn mond kan opentrekken, heeft Hoogervorst hem alweer gesnoerd: 'U moet me echter nu nergens op vast leggen. We moeten een slag om de arm houden,' voegt hij er voorzichtig aan toe.
Maar toch, dat klinkt alweer heel wat geruststellender.
'Wat zou het dan kunnen zijn?' probeer ik nog.
'Misschien een reuscel? En verder mag u niets meer vragen. Als de diagnose definitief voor me op tafel ligt, mag u alle vragen op me afvuren,’ glimlacht hij me mild toe.
'Einde verhaal.'

Morgen zal ik een spalk om m’n teen krijgen om hem in de strekstand te krijgen.
Eind van de week naar huis.
Beste teen, je ziet er uit als een walnoot. Zal je dan toch een schaap in wolfskleren zijn?   

'We zijn allemaal maar mensen,' is volgens mij les één die men leert op een opleiding in de gezondheidszorg. Een vrijbrief om fouten te maken. Niemand legt de verantwoordelijkheid bij zichzelf.
Ik hoor niemand zeggen na de zoveelste blunder: wat stom zeg dat ik...
Nee, alles plaatst men buiten zichzelf en schuift men af op de ander. Wat mij opvalt in dit ziekenhuiswezen is dat iedereen zijn of haar eigengereide gangetje gaat. Zonder overleg met de ander klooit men maar een eind aan.
Let wel, dat geldt natuurlijk niet voor iedereen. Generaliserende uitspraken wil ik niet doen. Wel word ik geconfronteerd met de onderlinge disharmonie, het niet verstaan van elkaar binnen zo’n groot lichaam. De standen en misstanden binnen de hiërarchie, de pikorde: Ik ben de baas! Jij luistert naar mij! Jij doet wat ik zeg!
Ik heb mijn favoriete verpleegkundigen. Dat zijn vooral diegenen die aanspreekbaar zijn op het reilen en zeilen van het imperium en daarbinnen hun eigen verantwoordelijkheid nemen.
Vandaag wil de fysiotherapeute mij al direct belastend laten lopen op krukken. Ikzelf heb het gevoel dat dat voorlopig nog niet aan de orde is. Temeer daar A.M.H mij de vorige avond nog heeft verteld dat ik slechts aantippend mag belasten. In mijn belevingswereld betekent dat dus niet staan, laat staan lopen. Nadat ik haar dat heb uitgelegd, dramt ze gelukkig niet door en vraagt nog eens na bij Hoogervorst en beaamt dat A.M.H heeft gesproken zoals ik heb gezegd.
Ze hebben haar dat niet duidelijk verteld. Waar ligt de schuldvraag? Iedereen wast zijn handen in onschuld..
Het is weer tijd voor een röntgenfotootje. Inmiddels begin ik er al behoorlijk lol in te krijgen om me in een invalidenwagentje te hijsen en op eigen kracht, via de lift, van de ene afdeling naar de andere te rollen. Na de foto moet ik naar de gipskamer waar een spalk om mijn teen en voet wordt gelegd. Ik heb dat nog nooit eerder gezien, laat staan meegemaakt. Een ingenieus systeem. Een of ander soort hard piepschuim gaat in de hete stoom en na enige minuten is het zo flexibel dat je het bij wijze van spreken kunt kneden. Uit de hete stoom komend, wordt het bekleed met een zacht soort wattenstof en dat wordt warm gemodelleerd om de voet. Dat vind ik nou eens een leuk uitstapje tussen de bedrijven door.
Als de spalk in de goede positie staat, dus kaarsrecht om de teen in de gestrekte stand te krijgen, vindt afkoeling plaats en is het materiaal gehard. Een verband er omheen gewikkeld maakt dat de teen voorlopig tot een rechte stand is gedwongen.
Ik ben nog wel steeds duizelig en moe. Mijn ijzergehalte (hb-waarde) schijnt te laag en mijn bloeddruk wil niet erg omhoog. Al met al een duidelijke reden voor genoemde klachten. Ik krijg een pilletje staal. Trek in eten krijg je daar niet van. Integendeel, ik word bijgevoerd met zuurdesembrood, waarop biologische kaas en lekkere sapjes, door het thuisfront.
’s Nachts word ik met een razende pijn wakker, de teen voelt afgekneld en ik weet me bijna geen raad. De ellende zit voornamelijk in de holte achter het gewricht. De dienstdoende verpleger raadt mij een pijnstiller aan.
'Nee,' zeg ik, 'de spalk moet eraf.'
'Dat mag niet want dat staat niet in het rapport.'
'Kan me niet schelen wat er in het rapport staat, spalk eraf, graag.'
'Nee, mag niet mevrouw, U mag een pijnstiller nemen.'
'Dan doe ik het zelf.'
Weldra kan ik de teen weer licht buigen en wat is dat een verademing. Met een zucht van verlichting val ik in slaap. Zonder spalk.
De dagen gaan wonderlijk snel. Ieder moment gaat de deur van mijn ziekenhuiskamer open hoewel ze mijn privacy respecteren: klop… klop… klop…
Er zijn verpleegkundigen bij die mijn voorkeur hebben. Vooral diegenen die wat verder kijken dan hun neus lang is en in staat zijn om lateraal te denken.
Mijn raam staat open en de airconditioning en verwarming uit. Ik heb een dubbel dek met lekkere flanellen lakens op mijn bed en er hangt een frisse geur van eucalyptusolie. De verpleging komt geregeld even een frisse neus halen. Ze klagen zelf over benauwdheid en bijna ondraaglijke hitte in dit instituut. Ikzelf heb het idee dat ik het hele ziekenhuis buiten de deur hou en heb het daardoor best naar mijn zin. Het zou slechter hebben gekund.
Geregeld erger ik mij aan die nufjes van verpleegsters met hun wijsneuzigheid: Dan mag u even het verband oprollen.
Dan neig ik om het verband per ongeluk op de grond te laten vallen onder het motto: Hè, wat jammer nou, u mag het even voor mij oprapen.
Vele boeken en geschriften hebben een uitverkoren beginregel.
Een ouderwets kookboek: men neme een ei…
Het sprookje: er was eens…
Dekaloog: ik ben de Heer uw God, Gij zult…
Tao teh king: Tao dat gezegd kan worden is niet het enig Tao…
Wet van Thelema: do what thou wilt...
Bijbel: in het begin schiep God hemel en aarde…
Regel één van de gezondheidszorg is zonder meer: dan mag U nu…
Wat dat betreft had het mensdom met wat meer originaliteit en denkend, scheppend vermogen uitgerust mogen zijn.
Vinger aan de pols is zich dubbelzinnig aan het opdringen.
Als je niet assertief bent dan ga je hier dood. Niet door je ziekte maar door de grove blunders die er gemaakt worden. Ik zie allerlei stupiditeiten en stompzinnigheden gebeuren. Beloftes, vervolgens vergeetachtigheden en dan als antwoord: We zijn allemaal maar mensen en geen computers. Waar gehakt wordt vallen spaanders.
De dienstdoende arts heeft gezegd dat ik een andere spalk zal krijgen. De volgende is er een met schuimrubber en klittenband. Deze krijg ik in bruikleen van het ziekenhuis.
De oude spalk gaat mee naar huis. Lekker om mijn voet en teen in te laten rusten en voor later als relikwie in mijn rariteitenkabinet.
De dag van naar huis gaan is aangebroken. De misselijkmakende drie-maal-per-dag ijzertabletjes worden ingeruild, op mijn verzoek, tot eenmaal-per-dag, met een vierentwintig uur afgifte van hetzelfde soort.
De afspraak om terug te komen en de diagnose te horen, zal over elf dagen plaatsvinden. Omdat ik toevallig meekijk, zie ik dat de afspraak een maand later wordt gepland. Per ongeluk. Als je toch niet oplet.
Zal het dan ten slotte plaatsvinden. De echte einddiagnose op tafel. Ik mag het hopen.
Olivier staat met zijn oude Volvo voor het ziekenhuis en Isis ondersteunt me er naar toe.
Thuisgekomen zou ik blij moeten zijn maar een algeheel gevoel van labiliteit overspoelt me. Om de haverklap huilbuien en bij het minste geringste aangeslagen. De telefoon staat roodgloeiend. Ik word overladen met belangstelling. Absoluut hartverwarmend. De dagen die volgen zijn rustig.
De diagnose ligt nog steeds om de hoek op de loer maar daar maak ik me wonderlijk genoeg niet druk om. Ik vind het wel welletjes zo.
Inmiddels heb ik het nodige achter m’n kiezen daarom deert het me niet meer wat er in het verschiet zou kunnen liggen. Rustig doorleven en genieten van de dag die er is. Straks is er misschien nog reden genoeg om me druk te maken. Nu is dat niet aan de orde.
Mocht het allemaal meevallen dan staat de stress van de afgelopen tijd niet meer in verhouding met de opluchting van straks. En zo niet, dan zal het allemaal weer opnieuw zwaar te verduren zijn. De berichtgevingen zijn alweer zo dubbel en tegenstrijdig geweest dat ik me niet meer op glad ijs wil wagen.
De tijd tussen operatie en diagnose verloopt rustig. Langzaamaan op de been. Krukkend door het huis. Aantippend belasten.
Het is echter nog steeds feest en... tijd voor champagne. 


Geen opmerkingen:

Een reactie posten