26 februari 2012

3


Ik was blij vandaag niets om handen te hebben op een bezoek bij buurvrouw Greta Grimm na. Het arme mens dat inmiddels de eerbare leeftijd van 95 had bereikt was al jaren aan haar bed gekluisterd en wilde niet naar een verzorgingstehuis. Trouwens daar was toch geen plaats. Ze was zowel lichamelijk als geestelijk behoorlijk afgetakeld. Thuiszorg? Ho maar! Ze moest het doen met de door het Rijk zo veel geloofde en geprezen mantelzorg: familie, vrienden, kennissen en buren werden vriendelijk doch dringend verzocht aan te rukken.
In een vlaag van verstandsverbijstering had ik ooit de sleutel geaccepteerd van een familielid: 'Wil jij contactpersoon zijn Attila, jij woont pal naast haar, dat lijkt ons wel gemakkelijk.' Ja reuze makkelijk dacht ik later toen ik de consequenties overzag van deze roekeloze instemming. Ik zat er aan vast voor lange tijd. Wie had kunnen bevroeden dat die ouwe taaie haar val van destijds al drie jaar lang zou overleven. Natuurlijk dacht iedereen dat de toen 92-jarige mevrouw Grimm het loodje zou leggen om het maar eens oneerbiedig te zeggen nadat ze vier dagen onderkoeld in haar huis in haar eigen uitwerpselen had gelegen.
Op zich vond ik het niet zo erg een boodschapje voor haar te doen of een kopje thee te zetten. Haar eeuwige claimgedrag echter was bijna niet te verteren. Al haar fantastische verhalen en tirades van kliemen en klagen. Niets was goed of het deugde niet. Boodschappen neerzetten en er van door gaan? Je kon het vergeten!
En dan te weten dat ik met Greta, het prototype van de 'ouwe vrijster', vroeger, alweer bijna een kwart eeuw geleden menig avondje gezellig was doorgezakt. Ze was toen lerares Duits en een interessante welbespraakte dame van goede Duitse komaf, een rots in de branding. Geregeld paste ze op mijn dochter als ik 's avonds uitging.
Al op jeugdige leeftijd dreunde Isis vol trots het rijtje voorzetsels op die de vierde naamval regeren: durch - für - ohne - um - entlang - bis - gegen - wieder. Het mag gezegd worden dankzij Greta spreekt mijn oogappel bijna vlekkeloos Duits.
Deze dagelijkse zorg nu voelde ik als een verplichting die ik bijna niet meer kon opbrengen. De kring van hulpvaardigen werd hoe langer hoe kleiner. Moest ik Greta nou aan haar eenzaamheid overlaten? Dat was dus het lot, of noodlot, als je ouder werd, ten prooi zijn aan de willekeur van een passant. Gruwelijk. De hoogbejaarde vrouw was de laatste tijd wel erg wantrouwig. Ze zag donkere mannen door haar tuin lopen, inbrekers en ander gespuis in de bomen zitten en mannen met witte jassen aan, die haar weg wilden komen halen.
'Nee mevrouw Grimm,' zei ik, 'uw deur zit goed op slot en er kan niemand in uw tuin komen.'
'Je liegt, je liegt,' gilde ze over haar toeren met overslaande stem alsof ik in een tegen haar beraamd complot zat. 'Jullie spannen allemaal samen, allemaal tegen mij, jullie willen mij opsluiten,' brieste Grimm met verwijtende blik en het schuim op de lippen.
Eigenlijk had ik er schoon genoeg van. De enige oplossing was Greta op te laten sluiten. Ooit had ik haar moeten beloven zolang het binnen mijn vermogen zou liggen haar buiten het bejaardentehuis te houden. Greta wilde thuis sterven. Voor wat hoort wat maar voor hoe lang nog. Nooit, nee, nooit meer zou ik ooit nog eens zo’n belofte doen. 


'Mogge,' groette Papa toen ik de sleutel in het slot draaide en mijn huis binnenging. Ziezo, mijn ritueel bij Grimm zat er gelukkig weer op.
'Middag,' riep ik terug. Mijn papegaai kraste binnensmonds en kwam gemoedelijk op mijn schouder zitten. 'Mensen... begrijp jij er wat van Papa.'
'Jessus,' snerpte hij.
'Ja precies, Jessus, zoals je zegt. Hé jongens lekker aan het schaken,' begroette ik Isis en haar vriendin.
'Marjolijn maakt me helemaal in ma, zie jij nog een zet voor mij?'
'Een glas champagne meiden?' vroeg ik. Ik had een verschrikkelijke nadorst en een homeopatische verdunning in de vorm van een Spaanse cava leek me geen gek idee. Bovendien was het bezoek aan Grimm me niet in m’n kouwe kleren gaan zitten. In ieder geval had ik vandaag weer een aflaat verdiend dacht ik schertsend en vervolgde: 'We hebben iets te vieren.'
'En waarop klinken we dan wel?' vroeg Isis met een knipoog naar Marjolijn. Ze kenden elkaar vandaag precies twee jaar.
'Op een speciale gebeurtenis,' glimlachte ik verstolen. 'Proost.'
De groene ogen van Simon stonden onuitwisbaar in mijn geheugen gegrift. Zou ik ooit nog iets van hem horen. Ik was natuurlijk weer veel te confronterend geweest. Aan de andere kant: wat voor boodschap had ik eigenlijk aan hem. Geen enkele, maar toch, ik kon hem niet zomaar uit m'n hoofd zetten.
'Oh ja,' zei Isis. 'Nog geen uur geleden was er ene Simon voor je aan de telefoon. Ik zei dat je in de loop van de middag terug zou zijn. Ik vroeg nog of je hem terug kon bellen maar hij zei dat hij het zelf een andere keer zou proberen.'
Ik kreeg onmiddellijk een raar gevoel in mijn buik. Had ik hem eigenlijk m’n telefoonnummer gegeven. Ook dat wist ik niet meer.
'Is dat die malloot van gisteravond?' vroeg Isis verder en zonder mijn antwoord af te wachten: 'Hoe was het bij mevrouw Grimm?'
Ik was blij dat ze op een ander onderwerp was overgegaan: 'Ach even lastig zoals gewoonlijk.'
'Wordt het nou niet eens tijd dat die ouwe feeks achter slot en grendel gaat?'
'Liefje,' suste Marjolijn die alles met de mantel der liefde bedekte. Ze kon het slecht verdragen als Isis zo grof gebekt uit de hoek kwam. Wat dat betreft waren ze elkaars tegenpolen. Mijn dochter was nogal recht voor z’n raap en dominant, ik wist niet beter.
'Wat dachten jullie ervan, zullen we straks een pizza gaan eten? Ik trakteer.' Daar hadden die twee wel oren naar.
Bij thuiskomst stond hij op het antwoordapparaat: 'Attila hoe is het met je? Ik zal je morgen mailen, groet, Simon.'  Had ik hem dan ook mijn emailadres gegeven?
'Hij mót wat van je, ma,' kon Isis niet nalaten te benadrukken. 

Door een stekende pijn in mijn grote teen werd ik wakker. Half twee midden in de nacht. Op de schaal van het tientallig stelsel zat ik qua pijn op negen. Bij deze heftigheid zou Diclofenac niet meer helpen. Gelukkig kon ik naar grover geschut grijpen.
Ik nam een MS Contin, een morfinesulfaat met gereguleerde afgifte. Dat betekende twaalf uur pijnvrij. Al gauw trok er een serene vrede door me heen, een optimale gelukzalige ontspanning. Gevolgd door een droge mond dat was minder prettig.

Ik lig op een bed van mos en een legioen mieren marcheert over me heen, lieve diertjes, maar ze kriebelen wel. Ik moet er om lachen. Een nijver volkje. Ze zijn wel zes centimeter lang. Ik voel me de reus met de zevenmijlslaarzen. De ochtendstond kleurt de bomen goud en rood.

Was het dan al ochtend? Pas drie uur zag ik op mijn wekker. De wijzers van de klok bleven natrillen op mijn netvlies zodat ik me al transformerend in een kwartcirkel bevond.

Ik ben toeschouwster van een fascinerend spel. Een soort eredienst. Op een sofa ligt een bebaarde man in een lang gewaad met beker en wijnrank. Als vanzelfsprekend komen twee maenaden - in dierenhuiden gehulde vrouwen - naar mij toe. Ze dragen een met klimop versierde thyrsusstaf, een rietstaf met een dennenappel erop. Een orgiastisch feest opgedragen aan Dionysos. Het gezelschap eet rauw vlees en drinkt wijn om herstel van de band met de natuur tot stand te brengen die door civilisatie wordt bedreigd. Ik word bij de hand genomen en naar de man op de sofa begeleid. Dionysos kijkt me met zijn doordringende ogen aan. Maar dit is Simon. Hij knikt me uitdagend en goedmoedig toe en met een handgebaar nodigt hij me uit aan te schuiven aan de rijk uitgedoste dis. Vrouwen en meisjes liggen aan zijn voeten. Hij ligt in hartstochtelijke omhelzing met een jonge oogverblindend mooie vrouw, Ariadne. Verrek het is mijn eigen dochter Isis. Wat doet zij hier bij dit bacchanaal, innig verstrengeld met hem. Ik ben met stomheid geslagen. Spreken kan ik niet meer. Ik zie toe hoe vader en dochter zich in elkaar verlustigen.Badend in het zweet werd ik wakker. Geshockeerd door deze incestueuze nachtmerrie, welk een erotische obsessie. Ik keek op mijn wekker… Pas kwart over drie.

Na een lange onrustige nacht stond ik dodelijk vermoeid op. Flarden van nachtmerries doemden op. Ik keek in de spiegel en dacht: dit lijkt het spook van de opera wel. Grote donkere kringen onder mijn ogen en een verwilderde haardos. Dat ging goed zo. Nog even en ik was de uitputting nabij. Aan de ene kant was ik blij dat ik niet naar de redactie hoefde sinds ik die pijnlijke voet had. Ik had de tijd aan mezelf, stond op wanneer ik wilde en maakte soms van de nacht een dag en andersom. Aan de andere kant miste ik enigszins de structuur van iedere dag op dezelfde tijd opstaan om naar Annalen te gaan en daar m’n ideeën en inspiraties om te zetten in soms vlijmscherpe columns. Hoewel ik me niet verveelde, zou ik een andere invulling moeten zoeken. Iets waar ik me op af zou kunnen reageren om de leegte te vullen die was ontstaan na mijn lange 'time out'. Terug naar Annalen was niet meer mogelijk. Toen duidelijk werd dat ik met een heuse aandoening te kampen had, wat me alle energie ontnam, had ik besloten mijn functie aan de wilgen te hangen en nooit meer terug te keren. De laatste jaren was het contact met m'n excollega's danig verwaterd. Soms werd ik nog weleens gebeld. Dan ging het doorgaans om een advies of een vraag. Nee het was niet meer zoals vroeger en dat had ik simpelweg te accepteren.
Ik liep de tuin in en plukte een paar eitjes weg onder de kont van de kip. Ze waren nog zo vers dat de dop aan het eiwit bleef vastplakken. Jut en Jul de vaste tuinbewoonsters zijn goede legsters. Behalve wanneer ze broeds zijn. Dan kunnen ze als een theemuts met uitgestreken kop en wezenloze blik op het ei blijven zitten alsof het diepvrieskippen zijn geworden. Ze zouden toch jongen krijgen daar waren ze van overtuigd. Echt bewust van het feit dat daar een haan aan te pas moest komen, waren ze niet. Het ritueel was: bevruchten, eieren leggen, broeden en kuikens. Het drong niet tot ze door dat ze op onbevruchte eieren zaten. Dáár waren ze te dom voor. Broeds was broeds; met of zonder haan. De haan Toro was waarschijnlijk allang geleden opgegeten vanwege burengerucht. Bij het eerste ochtendgloren had het brave dier gekraaid dat het een lieve lust was. De buurt had zich in blinde woede op de herrieschopper geworpen. Op zekere morgen zat hij niet meer in zijn hok. Hij was spoorloos verdwenen.

Marjolijn deelde verse broodjes uit en vroeg terloops: 'En lekkertje, hoe ziet jouw dag eruit?'
Het gezicht van Isis betrok. 'Hé Marjolijn, kun je dat nou niet eens anders formuleren, je weet dat ik een hekel heb aan dergelijke eigentijdse allemans uitdrukkingen.' En met lijzige accenten bootste ze haar na: 'Het is jóuw dag… lekkertje, hoe ziet jóuw dag eruit?'
Wat was hier aan de hand, ze was zeker met haar verkeerde been uit bed gestapt. Het was me wel eerder opgevallen dat Marjolijn wat populistisch uit de hoek kon komen maar om daar nou zo fel op te reageren. Wat kon Isis op z’n tijd toch arrogant en grof zijn. De vlag dekte de lading niet. Ik had nog niet meegemaakt dat ze zich op die manier aan haar vriendin ergerde. De eerste symptomen van relatieverval?
Marjolijn trok een verongelijkt gezicht maar zei niets. Ze liet zich duidelijk de mond snoeren. Fout dacht ik, kom kind even in het verweer. Was hier een machtsspelletje gaande? Hadden we net het verhaal van de machtsstrijd tussen man en vrouw gehad, speelde zich hier in dit subcultuurtje hetzelfde af.
Ik moest me er maar niet mee bemoeien.
'Lekker die Doolinkaas die je hebt meegebracht,' leidde ik de aandacht af.
'Zeker,' zei Isis. De irritatie trok wat weg uit haar gezicht maar nog enigszins verstoord ging ze Marjolijn negerend verder: 'Ik heb straks een flinke klus te doen. Die klant Piet Potgieter wil in een week tijd z’n kachel gelast, gepoetst en geïnstalleerd hebben. Ik heb er nog dagen werk aan. Dus ik ga direct naar m’n atelier en kom daar de hele dag niet meer uit.'
Bij de laatste zin keek ze nadrukkelijk Marjolijn aan die zich zowat verslikte in haar laatste hap brood. De sfeer was geladen. Kinderen wat is er aan de hand, zou ik willen vragen maar ik beet nog liever het puntje van m’n tong af dan een enkel woord te zeggen. Weer zag ik die sterke gelijkenis. Verdomd wat leek die meid op haar vader. Alleen al om dié reden zou ik Simon beter willen leren kennen.
Met een mokkend gezicht ruimde Isis de tafel af. 'Doet u ook nog wat dame,' beet ze Marjolijn toe.
Die stond onmiddellijk op in een geslagen-hond-houding: schouders omhoog en kop in de nek. Wat was er toch met die twee? Ik had tot nu toe nog wel gedacht dat het zo’n verliefd stelletje was.
Met opgetrokken wenkbrauwen liep ik de kamer uit en mompelde: 'Ik ga computeren, tot later.'
Ik liet ze maar even samen en had nog een paar emails te schrijven. Kon ik gelijk even kijken of Simon had gemaild. En ja hoor, Herr Droogleever in de mailbox in hoogsteigen persoon:
 

Attila,
Op de eerste plaats wil ik weten hoe het met jou is. Ben blij dat ik zonder kleerscheuren maar wel met een nat pak ons hachelijk avontuur heb overleefd. Hoop jij ook.
Ik was niet erg gelukkig met het bericht in de krant the morning after. Ik neem aan dat je het hebt gelezen.
Gisteren heb ik de hele dag vrijaf genomen en ben langs de haven -m’n favoriete plek- gaan fietsen. Binnenkort komt Sail 2000. Langzamerhand zijn er mooie oude zeilschepen zich aan het verzamelen op het IJ. Ik zag de prachtige replica van een VOC-koopvaardijschip door het Noordzeekanaal varen.
Gelukkig is het nu weekend en ga ik straks wat klussen in huis.
Wat ik mij altijd heb afgevraagd en waar ik nieuwsgierig naar ben is hoe jij aan jouw naam komt. Het doet me altijd denken aan Attila de Hun. Hebben jouw ouders dat bedacht?
Ik zou je willen uitnodigen voor dat etentje waar donderdagavond niets van gekomen is. Laat je horen of je daar zin in hebt?
Ik ben blij je weer ontmoet te hebben en hoop je spoedig te zien.
Groeten van Simon


Zo die liet er geen gras over groeien. Twee keer bellen en meteen emailen.
Typisch Simon, lekker neutraal. Aan de andere kant kon ik me wel voorstellen dat hij niet onmiddellijk intiem uit de school zou klappen. Als ik tussen de regels doorlas, was hij in ieder geval wel geïnteresseerd gezien zijn laatste zin. Ik moest maar eens rustig nadenken over wat ik eigenlijk wilde.
Ik kon natuurlijk vast gaan schrijven en zien of ik het bericht vandaag nog zou versturen. Hoe zou ik beginnen: Simon? Beste Simon? Hallo Simon? Hoi Simon?

Simon '…Gij zijt Simon, zoon van Jona. Ik noem u Petrus en op deze steenrots zult gij mijn kerk bouwen…'
Of komt de herkomst van jouw naam uit een andere bron?
Binnenkort zal ik je uit de doeken doen hoe ik aan mijn naam kom.
Historie is sowieso een uitgegroeide hobby van me en een bijbelse tik heb ik meegekregen van wijlen mijn vader. Niet dat ik gelovig ben hoor. Ik voel meer voor het agnosticisme. Dat betekent zoals je waarschijnlijk wel weet de bewuste onwetendheid over het bestaan van God of anders gezegd, de leer van de onkenbaarheid van de werkelijkheid (God).
Ik heb het gevoel alsof we eergisteren een 'vuurdoop' hebben gehad. Ik werd de volgende ochtend wakker met een raar ziekenhuishemd aan en m’n kater was nauwelijks te dragen. Je uitnodiging voor een etentje lijkt me een leuk idee. Kom maar met een voorstel. Je kunt me er over bellen of mailen.
Heb een prettig weekend. Groet van Attila


Zonder er verder nog over na te denken, verzond ik het bericht onmiddellijk.
Tevens een goed moment om de herkomst van mijn naam eens op schrift te stellen. Na enig graafwerk kwam de herinnering boven:
Al op de lagere school werd ik geconfronteerd met mijn buitenissige naam.
Vader, weet u dat Attila de gesel Gods betekent? viel ik hijgend met de deur in huis. Ik had hard gelopen vanaf school.
De leraar geschiedenis had het vanmiddag over de Hunnen gehad met Attila de Hun als protagonist. Ik had aan z’n lippen gehangen. De kinderen keken beurtelings naar mij. Ik voelde me bijna persoonlijk aangesproken door zijn heldendaden.
Meester Verlee was een inspirerend verteller: De Hunnen, nomadische ruiters uit Mongolië, drongen Europa binnen, verwoestten het Oost-Gotische Rijk en bewoonden vervolgens de streken tussen de Wolga en de Donau. Onder aanvoering van koning Attila in 434 waren ze op het hoogtepunt van hun macht.
Meester Verlee keek me tersluiks aan. Rechtop zat ik in de bank, met mijn lippen op elkaar geklemd en mijn armen over elkaar. Ik vond het een reuze spannend verhaal.
Hij slaagde erin alle stammen der Hunnen te verenigen, dwong de Byzantijnse keizer Theodosius II schatting te betalen, eiste van de Romeinse keizer Valentinianus zijn zuster Honoraria op als vrouw en de helft van het rijk als bruidsschat en trok toen dit werd geweigerd westwaarts.
Meester wat is, even voor de duidelijkheid, schatting betalen? Even voor de duidelijkheid zei mijn vader altijd. Dat klonk wel interessant vond ik.
Meester Verlee keek me glimlachend aan. Je zou dat nu belasting betalen noemen Attila en vervolgde zijn verhaal.
Attila versloeg alle tegenstanders en bereikte rovend, moordend en brandstichtend Gallië waar hij bij Troyes aan de Loire in 451 door Aëtius werd verslagen en tot de terugtocht werd gedwongen. In 452 ondernam hij een krijgstocht naar Italië en spaarde Rome dankzij de vredesmissie van Paus Leo I. De Hunnen werden daarbij vergezeld door verscheidene onderworpen stammen maar het grote treffen met de Romeinen, Visigoten, Bourgonden, Franken en Alanen dat bij Châlons plaats vond, eindigde in een nederlaag. Attila’s rijk viel na zijn dood uiteen. Hij stierf in 453. Hij werd wel de gesel gods genoemd.
Meester Verlee speurde de klas rond.
Wat is een gesel meester? vroeg ik. Dat wou ik weleens weten.
Dat betekent dat hij nogal wat verwoesting en ellende bracht, zei hij.
Ik wilde meester Verlee niets verder vragen. Mijn vader moest maar tekst en uitleg geven. Daar was hij sowieso goed in. Vooral in tekst. Hij was een erudiet man en kende zijn klassieken. Hij was protestants theoloog, oriëntalist en predikant. Hij was een strenge, godsdienstige, behoudende en enigszins starre doch rechtvaardige man en vader.
Ga zitten kind en drink eerst maar een glas melk, zei hij om tijd te rekken. Typisch Attila, zal hij gedacht hebben, moet ze me weer, stante pede, met dingen confronteren waar ik niet op voorbereid ben.
Natuurlijk zat er wat achter die naam want mijn vader deed nooit zomaar iets. Alles had een reden of een doel. Hij was nog steeds niet op het idee gekomen om mij de herkomst van mijn naam te vertellen. Ik was er nog veel te jong voor vond hij, pas twaalf jaar. Misschien onderschatte hij me want ik was vroeg wijs voor mijn leeftijd.
Mijn moeder kwam glimlachend binnen met de melk. 

Dag lekkere meid, fijne schooldag gehad? zei ze met een twinkeling in haar ogen. Ze had al vanuit de keuken gehoord wat vandaag de vraag was.
Iedere dag tijdens het avondeten na het gebed wilde ik de details van de leerstof van de dag met mijn vader doornemen. Die dag was ik wel erg opgewonden. Ik stond bijna te trappelen van ongeduld.
En dan wil ik ook weten waarom u een meisje een jongensnaam hebt gegeven, draafde ik gedecideerd door, beurtelings mijn ouders aankijkend.
Zullen we dat dan maar bewaren tot na het gebed? probeerde mijn vader nog.
Nee daar was geen sprake van, vond ik, het was te prangend.
Mijn vader trok zijn plechtige zondagse gezicht alsof hij vanaf de kansel een preek ging houden en stopte eerst bedachtzaam zijn pijp. Mijn moeder zei niets maar haar ogen glansden. Dat deden ze altijd als er iets belangrijks kwam en ze knikte me liefdevol toe.
Zoals je weet, lieve kind, zijn je moeder en ik niet meer zo jong, begon hij.
Ja, dat wist ik. Slapeloze nachten had ik vaak bij de gedachte dat mijn ouders al zo oud waren want het betekende dat ze gauw dood zouden gaan. Dat had mijn vriendin Jophientje laatst nog gezegd. Die had ouders wel twintig jaar jonger en ook nog zes broertjes. Ik was enig kind. Niet dat ik daarmee zat want in het huis van Jophien was altijd herrie en ruzie. Ik was wel gesteld op mijn rust. Als ik mijn vriendinnen mee naar huis nam, gingen ze als vanzelf wat zachter praten. Dat kwam door de serene sfeer die er in het oude grachtenhuis hing.
Eigenlijk hadden je moeder en ik niet gerekend op kinderen, hervatte hij het woord, zeker niet toen je moeder al vijfenveertig was. 

Op die leeftijd krijgen vrouwen doorgaans geen kinderen meer. Het was oorlogstijd. We waren bezet door de Duitsers en in die vreselijke hongerwinter toen we niets te eten hadden, hoorden we dat jij zou komen.
Van wie hoorde u dat dan, wilde ik onmiddellijk weten. Ik voelde hoe een rode blos mijn wangen kleurde. Dit verhaal kende ik nog niet.
Onze Lieve Heer heeft mij dat op een nacht ingefluisterd. Theo Romijn, had de Heer gezegd, u gaat vader worden en het kind zal Attila heten.
In diezelfde hongerwinter kreeg mijn vader in spe, die al zesenvijftig jaar was, een geloofscrisis. Waarom had God hem en zijn vrouw dit aangedaan had hij gedacht. Wat kon de bedoeling zijn van dit godswonder verwekt in zo’n beroerde tijd. Mijn moeder was al drie jaar in de overgang. Vruchtbaar kon ze niet meer zijn, veronderstelden ze beiden. Het enige voedsel dat er was, waren de suikerbieten. God was toch goed en geen gesel. Waarom dan al die ellende, deze beproeving.
In die tijd las mijn vader veel over de geschiedenis. Juist in die bewuste hongerwinter was hij aanbeland bij de Hunnen met Attila als koning die nota bene op een bede van Paus Leo I, Rome had laten voortbestaan. Alles liep door elkaar: Rome, Romein, Romijn, Attila… Zijn schuldgevoel toen hij op straat een broodje in een plas vond en dat in één hap naar binnen had gepropt. Verslonden had hij het zonder het met zijn zwangere vrouw te delen. Hij had zich voorgenomen het nooit aan iemand te vertellen. Later had hij het toch opgebiecht. Zijn geweten zat hem dwars. En dan die verschijning van de Heer of was het een hallucinatie van de honger geweest. Er zou een kind komen. Al die maanden hadden ze gedacht dat mijn moeder een zoon zou baren.
Dus eigenlijk was ik niet welkom, onderbrak ik zijn gepeins.
Heb jij dat dan ooit als zodanig ervaren Attila? vroeg mijn moeder met zachte stem.
Nee nooit, u bent de liefste vader en moeder.
Ik vloog van mijn stoel en omhelsde ze.
Dit verhaal zou ik Simon later sturen. 


 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten