27 februari 2012

2

Ik werd met knallende koppijn wakker. Verdwaasd keek ik om me heen. Het was klaarlichte dag en al half twaalf zag ik op mijn wekker.
Had ik Simon ontmoet na eenendertig jaar of had ik het allemaal gedroomd?
Flarden van gisteren drongen tot me door. Ik had een kanjer van een kater. Veel te veel gezopen en ook nog aan de hasj. Ik probeerde te reconstrueren wat er allemaal gebeurd was. De begrafenis, de motorrit en het gesprek op het terras met Simon. Wat had hij zich afzijdig gehouden. Zou hij zo oppervlakkig zijn zoals hij zich had voorgedaan of was dat een pose geweest? Hij had niets wezenlijks verteld behalve het bekende gezeur over zijn gezin en werk. Eigenlijk was hij nergens op ingegaan. Was hij dan zo veranderd of ik?
Ik had altijd gedacht dat Simon een avonturier was. In mijn fantasie zag ik hem menigmaal op eenzame hoogten de Himalaya bestijgen of zich een weg banen door een woestijnstorm in de Sahara. Natuurlijk vroeg ik me soms af wat er van hem was geworden. Ik voelde me tegen beter weten in teleurgesteld. Misschien had ik me een ideaalbeeld gevormd van hem, de vader van mijn dochter.
Destijds in Ierland hadden we gesproken over verliefdzijn en persoonlijke vrijheid, revolutionaire vernieuwing, verwerkelijking, verwezenlijking. Hij studeerde toen filosofie. Dat waren zalige onvergetelijke dagen geweest.
Wat waren we gisteren doorgezakt. Mijn herinnering hield op bij het bankje langs de Singel. Volgens mij hadden we nog gedanst langs de gracht. Hoe was het eigenlijk afgelopen. Afschuwelijk, ik was een stuk kwijt. Hoe was ik dan in godsnaam thuisgekomen. En wat had ik een raar vreemd hemd aan. Eerst maar eens opstaan en een badje nemen dan knapte ik misschien wat op.
Ik liet het bad vollopen, gooide er een heerlijke eucalyptusolie in en liep naar de huiskamer. Isis en Marjolijn lagen languit op de grond het ochtendblad te lezen en Papa dribbelde over de vloer, pesterig trekkend aan de krant.
'Goeie morgen allemaal.'
'Goeie morgen,' echode het in koor.
Papa kwam onmiddellijk op mijn schouder zitten. 'Kusje,' bedelde hij.
Ik ben gek op mijn groene Amazone. Papa is nagenoeg even oud als Isis. Als babypapegaaitje had ik hem destijds uit het blok gehaald. Ik moest hem met de hand voeren. Ik verzorgde toen twee baby's. Isis is mijn hartenlap. Een wildebras, met haar lenige lijf zat ze als kind in de hoogste bomen, bouwde hutten en stookte vuurtjes met de jongens uit de buurt. Haar vriendinnen droomden destijds van een carrière als stewardess, secretaresse, dierenarts of verpleegster. Zij wilde smid of stratenmaker worden, mondharmonica spelen en eens even laten zien hoe manhaftig ze wel was. Een sterk ontwikkelde animus had ze en na talloze affaires met de meest uiteenlopende vrouwelijke types was ze Marjolijn tegengekomen. Liefde op het eerste gezicht en ze gaven de indruk nog steeds even verliefd als in het begin te zijn. Hun woning zou gerenoveerd worden en voor enkele weken had ik ze onderdak aangeboden op de zolderetage van mijn huis. Mijn gedachten dwaalden weer af naar die absurde ontmoeting. Wat een zak eigenlijk die Simon. Hij ging nergens op in en was enkel en alleen met z’n advocatenwereldje bezig. Over zichzelf nadenken was kennelijk nooit meer bij hem opgekomen. En dan dat rare zwijgen over Franneke alsof hij een geheim te verbergen had. Ik moest hem en het gebeuren maar zo snel mogelijk vergeten.
'Goed geslapen?' vroeg Marjolijn.
'Nou zo te zien niet,' constateerde Isis en observeerde me van kop tot teen.
Ik had het gevoel dat er toch wel iets heel bijzonders moest zijn gebeurd. Vragend trok ik mijn wenkbrauwen op.
'Het is me wat fraais met jou, ma' begon Isis, 'weet je wel hoe je er gisteravond aan toe was?'
Ik moest het antwoord schuldig blijven. Even had ik het gevoel alsof ik me zoals vroeger bij mijn vader en moeder thuis moest verantwoorden voor mijn gedrag.
'Nou vertel het maar.' Wat zou ik te horen krijgen. Ik had werkelijk een blackout.
'Gisteravond werd ik gebeld door het ziekenhuis. Ik schrok me rot. Ze vertelden me dat je bijna verdronken was in de Singel samen met een of andere vent. Je was zwaar onder invloed. Ik kon je op komen halen. Je had kleren van het ziekenhuis aan. We zijn met de taxi naar huis gegaan en ik heb je naar bed gebracht,' zei ze met een deels bezorgde en deels vermakelijke blik.
'Echt waar?' mompelde ik.
'En dat is nog niet alles, moet je zien wat er vandaag voor leuk smeuïg stukje staat in het wakkerste dagblad van Nederland.' Isis overhandigde me de krant en ik las:

Babyboomers onder invloed
AMSTERDAM - De 55-jarige S. Droogleever, bekend strafpleiter, is gisteren in de vooravond in gezelschap van A. Romijn, voormalig redactrice van maandblad 'Annalen', onder invloed van alcohol en softdrugs met loeiende sirene afgevoerd naar het OLVG. Het tweetal spartelde in de Singel en moest door de brandweer aan wal worden gehesen. Over de ware toedracht is nog niets bekend. Gedacht wordt aan een glijpartij vanaf de kade. Het stel kon na onderzoek diezelfde avond nog naar huis.
 
Ik was sprakeloos. Ik had geen zin om tekst en uitleg te geven en wilde het zeker niet over Simon hebben maar voelde me wel verplicht iets uit te leggen.
'Zoals je weet, ging ik gisteren naar de begrafenis van een vroegere vriendin. Daar ontmoette ik een paar oude vrienden. Het is wat uit de hand gelopen. Met een ben ik iets gaan drinken.'
'Iets?' schamperde Isis. 'Eén van je vroegere lovers?' drong ze aan.
'Ja, zoiets,' mompelde ik zo achteloos mogelijk. Verdomme het leek wel een kruisverhoor. 'Lief van je om zo goed voor je ouwe onbezonnen moedertje te zorgen kind,' schertste ik om me er van af te maken.
'Neem een kop koffie dan kom je bij, ik heb een lekkere maaltijd op tafel staan.'
'Heel fijn,' zei ik, 'gaan we eerst ontbijten en zal ik dan badderen?'
'Nee doe maar andersom ma.'

Lodderig staarde ik voor me uit. Het lauwwarme water was weldadig en ontspande mijn vermoeide ledematen. Kwam het nou door de kater dat ik me zo verward voelde? Hoe zou het met Simon gaan, hoe zou hij zich voelen na gisteren? Het was toch wel gênant om door de brandweer uit het water te worden gevist. En wat nog erger was, m’n geheugen liet het finaal afweten.
'Gadverdamme,' mompelde ik.
'Tamme,' papegaaide Papa. Hij zat op de rand van het bad en keek me met zijn schrandere oogjes meewarig aan.
In tegenstelling tot zijn soortgenoten flodderde zijn verenpak om hem heen. Ik was er van overtuigd dat als Papa een mens zou zijn geweest hij de eretitel van bezadigde zwerver had gekregen.
Papa is een rustige vogel. Hij doet me altijd denken aan een uil. Van jongs af aan heeft hij een bepaalde ritmiek. Hij brengt zijn gewicht van de ene poot op de andere. Zijn grote liefde is klassieke muziek. Op de Canon van Pachelbel kan hij op zijn eigen humoristische manier zijn kop intrekken om hem dan bij herhaling verticaal te laten knikken.
'Snap jij dat nou Papa, er is een man die ooit een belangrijke rol in mijn leven heeft gespeeld. Moet je je voorstellen, het was een jonge idealist, de vader van Isis,' fluisterde ik bijna alsof er iemand aan de deur meeluisterde, 'die zich heeft opgewerkt tot een bekend advocaat.'
Papa zette z’n wijze kop scheef '… iek… iek…,' kraste hij.
'Ja, ik… ik…' Ik kon altijd mijn verhaal bij hem kwijt, hij was zo heerlijk discreet en ik hoefde me nooit tegenover hem te verantwoorden. Ik moest oppassen de vogel niet te vermenselijken. Natuurlijk kan Papa praten en napraten maar niet discussiëren. Geen enkele vogel zou dat kunnen hoewel je hun intelligentie niet moest onderschatten.
Ik dacht terug aan Kafka. Net drie maanden zwanger liep ik door het Vondelpark. Op het gepiep afgaand vond ik een jonge kauw in het struikgewas. Het hulpeloze diertje was kennelijk net uit zijn nest gevallen. In een opwelling had ik het beestje in mijn jaszak gestopt en mee naar huis genomen. Zijn verenkleed was pluizig en babyachtig. Hij moest nog met de hand gevoerd worden. Voortdurend opende hij zijn bekje en ging trillen met z’n vleugeltjes: uh…uh…uh…uh, kreet hij. Alweer een hapje. Alles kauwde ik de kauw voor. En zoals de meeste vogels buitte ook hij dat uit. Zelfstandig eten kon hij allang maar hij bleef zich afhankelijk op- en aanstellen.
Ik had de merels in de tuin geobserveerd. De ouders vlogen af en aan en propten hun jong vol met allerlei lekkers totdat ze ineens weigerden voedsel te geven. Zeuren? Wegvliegen en zelfstandig zijn dat was de boodschap! In navolging van de merels besloot ik hetzelfde te doen: ik voerde hem niet meer.
De kleutertijd was aangebroken. Kafka was in tegenstelling tot Papa buitengewoon baldadig. In de keuken waar hij woonde, bleef niet veel meer overeind. Hij pikte en plunderde en sloopte alles wat hem voor de snavel kwam maar de vogel had mijn hart gestolen. Ondanks alles kon hij een behoorlijk potje breken. Ik had het bestek en het serviesgoed, de potten en de pannen in de kast gezet. Dagelijks mocht hij zijn rondje vliegen. Bij iedere ronde in de tuin maakte hij uitsloverig een snoekduik over mijn hoofd, hard joelend kra kra en vloog uitbundig verder. Vooral zijn vernuft sprak me aan.
Deze vogel zette net als Papa zijn poot op iets en ging vervolgens het begeerde voorwerp te lijf: plukkend, timmerend en beukend. Als een specht hamerde hij erop los, of het nu een noot, een pinda of een veiligheidsspeld was. Hij boorde met zijn scherpe snavel in een mum van tijd een gat in de schaal van een gekookt ei zodat hij zo snel mogelijk bij het begeerde eigeel kwam.
Op de evolutieladder stond hij duidelijk hoger dan een duif of een kip. Zijn favoriete bezigheid was plonzen en plenzen in zijn badje totdat hij drijfnat op zijn stok wipte, zich uitschudde en zich opmaakte voor een uitgebreide poetsbeurt. Na het gladstrijken, zag hij eruit om door een ringetje te halen. Zijn zwarte verenpak met blauwe gloed glom als een spiegel. Een heus heertje. Vervolgens had je het eerste uur geen vogel aan hem. Hij was op een poot zittend in diepe rust verzonken.
Het voorjaar was aangebroken, Isis was ongeveer vier maanden oud en Kafka, in de puberteit, vloog weg. Drie keer cirkelde hij boven mijn hoofd om nooit weerom te komen. Hij had duidelijk voor de vrijheid gekozen op zoek naar een mooi meisje. Opnieuw werd ik geconfronteerd met het hechten en loslaten. Deze vogel stond symbool voor mijn idee omtrent vrijheid. Altijd had ik gedacht dat Simon net zo’n vrije vogel was. Destijds profileerde hij zich wel als zodanig maar nu had ik daar sterk mijn twijfels over.
Het vreemde was dat ik, zeer goed wetende geen enkele verwachting te mogen koesteren, me eigenlijk gedesillusioneerd voelde. Belachelijk was het: mijn prins op het witte paard, mijn ridder van toen bleek een zeepbel te zijn. In een keer opgelost. Weg illusie. Gadverdamme ik werd beroerd van mezelf.
'Hier Papa een paranoot.'
Met lange nek zat hij halsreikend naar het lekkers te staren. Voorzichtig nam hij de noot aan. 'Lekker hè,' kraste hij. Ik wist dat hij dol was op zoete noten.
Ik stapte uit bad, droogde me zorgvuldig af en sloeg m’n zwarte kimono om.
'Kom joh we gaan ontbijten.' Met Papa op mijn schouder ging ik de huiskamer in.
'Koffie,' klonk het in stereo.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten