28 februari 2012

1


Ik haalde mijn Harley uit de schuur en reed naar begraafplaats St.Barbara. Het was een van die uitzonderlijk warme zomerdagen. De rit op de motor zorgde voor de nodige afkoeling. Gek eigenlijk dat de gedachte aan Frannekes dood me weinig of niets deed. Flarden uit het verleden speelden door mijn hoofd. Het jaar 1969, de culturele en seksuele revolutie. Het jaar dat ik zwanger werd. Franneke was toen nog mijn zogenaamde steun en toeverlaat. Ogenschijnlijk een en al aandacht en betrokkenheid maar er moest altijd iets tegenover staan.
Wie van de oude garde zou ik daar ontmoeten? Met wie had Franneke contact onderhouden? Op huwelijken en begrafenissen kom je weer iedereen tegen.
Toen ik op de parkeerplaats kwam aanscheuren, had inderdaad iets rustiger gekund, reed ik bijna een man van de sokken. Hij kon nog net wegspringen: 'Dat scheelde maar een haartje, dame.' Hij keek me verstoord en geschrokken aan. Plots staarde hij naar me alsof hij water zag branden en stamelde: 'Attila.'
Ik keek hem verbijsterd aan. De man die ik bijna had doodgereden, was dat niet... was dat niet de man waarmee ik ruim eenendertig jaar geleden op een lsd trip zo’n fantastische nacht had gehad. We waren drie dagen onafscheidelijk.
In een flits vertoefde ik weer in het verleden. Destijds, op zoek naar een ander bewustzijn, ontmoette ik hem op een popfestival in Ierland. Bob Dylan zong net: the answer my friend is blowing in the wind. Ik was geheel in de ban van Ierland. Het festival vond plaats in een monastieke nederzetting met zeven ruïnes van kerken, drie grote stenen kruisen en twee ronde muren. Het land in nevelen gehuld, het was pure magie.
'Tripje?' had hij me met z’n kwajongensachtige blik uitdagend toegelachen.
Alles was nieuw voor mij. Een bevrijding, los van de materiële wereld. In een psychedelisch ritme van kleur, klank en liefde dreef ik weg.
Nooit was hij meer uit mijn gedachten geweest. Was dit werkelijk de jongen van toen, de vader van mijn dochter Isis. Zijn opvallend groene ogen waren nog niets veranderd. Het idealisme leek eruit verdwenen. Wel was hij nog steeds even mager.
'Simon,' fluisterde ik verwezen.
Een moment had ik het gevoel alsof we vanuit een totaal andere wereld kwamen, alsof de doden waren opgestaan. En alsof hij zijn ogen niet kon geloven bleef hij me aanstaren: 'Ben jij het echt Attila?'
Het was mijn beurt om te vragen wat hem zo versteld deed staan. Het leek erop, alsof hij een geest zag.
Het antwoord liet niet lang op zich wachten.
'Fran vertelde me eenendertig jaar geleden dat je was overleden. Je had een auto-ongeluk gehad. Ze is minstens een jaar van slag geweest omdat je er niet meer was. Haar leven stortte bijna in.'
Ik stapte van mijn motor af en moest mijn gedachten ordenen. Simon stond daar nog steeds met een gezicht van duizend raadselen. Ik kon er met mijn pet niet bij. Waarom had Franneke in godsnaam aan Simon verteld dat ik dood was?
'Zoals je ziet, ben ik het levende bewijs,' forceerde ik mij tot een grapje.
'Ik ben verbijsterd' en na een kort zwijgen: 'Raar misverstand.'
'Dat kun je wel zeggen,' beaamde ik.
Hij vermande zich en vervolgde: 'Weet je wat, Attila, we gaan Fran nu naar haar eeuwige rustplaats brengen, zullen we daarna samen ergens wat drinken?'
Ik knikte en voelde me verdoofd. Wat een rare samenloop van omstandigheden. Ik begreep dat het niet het juiste moment was om het nu over mijn gefingeerde dood te hebben, maar het was me wel een raadsel. We zouden het er vast later over hebben.
Ik keek hem van opzij aan. Het leven had hem getekend. Zijn doorleefde kop met rimpels: zorgen, of drank en een ruig, turbulent bestaan? Zijn te lange grijze haar wat ik wel grappig vond staan. Dat vreselijke foute pak met die foeilelijke stropdas, de combinatie sloeg nergens op. Ik zag z'n mooie handen, zijn lange vingers, dezelfde als die van Isis, zijn opvallende manier van praten en bewegen, ook al net mijn dochter. Ik was vertederd en voelde weerstand tegelijk, heel ver ook iets van een raar schrijnend verdriet.
Zwijgend liepen we naar de aula. Daar hadden zich wat familie en kennissen verzameld. Er had zich al een rij gevormd. Een bonte verzameling mensen van allerlei pluimage. Simon en ik sloten ons aan. Vijf mannen en een jonge vrouw tilden net de kist op en onder het Erbarme dich zette de stoet zich in beweging.
De jonge vrouw begon hartverscheurend te snikken. Zou dat Frannekes dochter zijn?
Ik durfde te wedden dat, als Franneke getuige was geweest van dit drama, zij volop genoten zou hebben, zeker als zij zou hebben geweten dat het om haar ging.
Bij het graf werden een paar redevoeringen gehouden in de trant van: over de doden niets dan goeds. Tussen de regels door begreep ik dat ze zelfmoord had gepleegd en ze het niet gemakkelijk had gehad in haar leven.
Toen de kist werd neergelaten, kwam een man met een rood hoofd geheel buiten adem aanlopen. Een bosje verwelkte witte roosjes in zijn hand. Verdomd, dat was Arend.
Flashbacks drongen zich weer aan me op. Simon met zijn lange haar in een paardenstaart, een sjaal om z’n hoofd geknoopt en een baard van vier dagen. Hij leek net een apache, een heerlijke vagebond. Vanzelfsprekend was ik bij hem in zijn slaapzak gekropen. Franneke was samen met Arend, een nietszeggend iel ventje. Wat was ze verliefd op hem. Ik kan me nog herinneren, dat ik blij was dat de focus even van mij af was. Gelukkig was Arend het beeld van aanbidding.
Ze zei tegen mij: 'Attila, ik hou heel veel van jou maar ik hou nog meer van Arend.'
Houden van? Liefdevol dooddrukken zul je bedoelen. Trouwens, wat zeggen woorden nou eigenlijk. Mensen die uit pure overtuiging van hun zogenaamde liefde elkaar de hersens inslaan.
Arend stond aan de overkant van het graf en keek achtereenvolgens iedereen persoonlijk aan. Op Simon en mij liet hij zijn blik veelbetekenend en lang rusten. Hij had ons herkend. We knikten bijna tegelijkertijd. Arend straalde welstand uit. Hij had zich in vrijetijdskleding gehesen en was behangen met ringen en gouden kettingen. Het leven had hem kennelijk geen windeieren gelegd. Zo te zien hadden zowel Simon als Arend zich behoorlijk weten aan te passen aan de maatschappij. Op het eerste gezicht was van hun vroegere non-conformisme weinig overgebleven. Maar misschien vergiste ik me.
De jonge vrouw, die de kist had gedragen, bleef almaar huilen. Weer vroeg ik mij af of zij Frannekes dochter was, ze leek op haar. Ze was achterin de twintig en zag er magertjes en flets uit, een soort kindvrouwtje, dat werd getroost door een paar sterke mannenarmen die behoorden aan een grote, brede kerel met een boksersneus. Hij oogde sterk en zijn kop was kaalgeschoren. Zijn onheilspellende blik gaf hem een agressief uiterlijk.
In de aula werd champagne geschonken. Zou dat de laatste decadente wens van Franneke zijn geweest? Er moesten handen geschud worden. Wat had ik daar toch altijd een hekel aan. Vooral 'gecondoleerd' kon ik niet uit mijn strot krijgen. Ik was bij de jonge vrouw aangekomen en stak mijn hand uit.
'Ik ben Justine, de dochter van Fran, en u?' vroeg ze met een stem die me bekend voorkwam: dezelfde hoge intonatie als die van Franneke.
'Mijn medeleven Justine, ik ben Attila, een vroegere vriendin van je moeder.'
Ze gaf me een slap handje en keek me aan met een blik van: oh, ben jij dat. Op hetzelfde moment realiseerde ik me dat ze van mijn bestaan moest hebben geweten anders had ik nooit een rouwkaart gekregen. Maar hoe waren ze in godsnaam dan aan het adres van Simon gekomen?
Ik zag dat Simon en Justine elkaar een kus gaven, hij zei iets tegen haar wat ik niet kon verstaan. Ik kreeg sterk de indruk dat ze elkaar kenden. Onmiddellijk werd ze in beslag genomen door de grote sterke vent die bezitterig zijn arm om haar heen sloeg en met dreigende blik naar Simon keek. Vanuit mijn ooghoeken zag ik dat Justine ons nauwlettend gadesloeg maar ze zei niets.
Arend voegde zich bij ons. We namen gedrieën nog een glas champagne en klonken op Franneke alsof ze jarig was. Na de algemeenheden van: hoe gaat het ermee, vertelde Arend dat hij plastisch chirurg was.
'Ik haal de mensen het vel over de oren', lachte hij.
Nooit weg als ik me nog eens zou willen laten liften, dacht ik spottend, hoe vaak zou hij dat grapje al hebben gemaakt. Hij woonde aan de Goudkust, de rijkste buurt van Amsterdam. We hadden elkaar niet veel te vertellen.
Voordat we definitief de aula verlieten griste Simon nog twee glazen champagne van het dienblad onder het motto: one for the road.
Toen we buiten kwamen vroegen we ons af, waar we wat zouden gaan drinken. Simon was met het openbaar vervoer.
'Stap maar achterop dan zet ik bij het Centraal Station mijn motor neer en kunnen we vandaaruit naar een geschikte ambiance zoeken.'
'Wat had je gedacht van het Koepelcafé in de lounge van het Renaissance hotel,' stelde hij voor en voegde er aan toe: 'Ik voel me nu net Easy Rider.'
Gedurende een dolle rit op de Harley, de drie glazen champagne misten hun uitwerking niet, keek ik achterom. Daar zat Simon in zijn goeie pak met zijn grijze haren wapperend in de wind terwijl ikzelf een zwarte leren broek en motorjack aanhad. De combinatie was geen gezicht maar ook wel vertrouwd.
'Zullen we dat tafeltje aan het raam nemen met uitzicht op het Kattengat?' vroeg Simon. 'Of wil je op het terras?'
'Buiten lijkt me wel lekker met dit weer.'
'Zin in wijn?' vroeg hij.
Ik knikte. We namen tegenover elkaar plaats en Simon bestelde een fles rode wijn. We keken elkaar onderzoekend aan. Er hing een vreemde spanning tussen ons.
'Vertel eens Simon hoe is het jou vergaan na dat voorjaar 1969. Als ik je zo zie in je keurige pak en je gepoetste schoenen heb ik niet het idee dat ik met een bouwvakker te maken heb. Ben je keurig getrouwd, heb je kinderen? Laten we netjes het clichéplaatje afwerken', zei ik op licht ironische toon.
Hij keek enigszins verstoord en had duidelijk geen zin om er over te vertellen.
'Ik ben advocaat.'
Van de duivel, schoot het door me heen.
'Mijn specialisatie is strafrecht.'
Zeker van louche zaakjes, was mijn tweede duistere gedachte. Waarom nou meteen zo negatief.
'Verder ben ik getrouwd met Pia en heb een dochter. Mijn zoon, die ook rechten heeft gestudeerd, treedt in de voetsporen van zijn vader.'
'En je vrouw is eh… laat me even denken… officier van justitie.'
Het was als een wrang grapje bedoeld. Simon veerde overeind, keek me onderzoekend aan en zei oprecht verbaasd: 'Nou nee, dat niet helemaal maar het ligt wel in het verlengde. Ze is, of eigenlijk liever gezegd, ze was griffier bij de rechtbank maar hoe kom je daar zo bij?'
'Weet ik niet, ik zei maar wat, het ligt enigszins voor de hand. Nog steeds je eerste huwelijk, Simon?'
'Jawel, wis en warempel,' zei hij quasi plechtig.
Zo zou Isis het ook gezegd kunnen hebben, schoot het door me heen.
'In m’n vrije tijd klus ik, ik ben weliswaar geen timmerman maar timmer graag aan de weg,' grapte hij 'en luister nog steeds naar: Lou Reed, Pink Floyd, Bob Dylan en Crosby Stills Nash and Young. Je weet wel onze muziek van toen,' voegde hij er grinnikend aan toe. 'Ik heb nog steeds affiniteit met het verleden. Die drie dagen samen met jou ben ik nooit vergeten. Eerlijk gezegd ben ik mij jou blijven herinneren als die bijzondere meid met die markante kop.'
Hij keek me aan alsof hij naar een beeldhouwwerk keek, zijn hoofd wat scheef, ieder detail in zich opnemend. Ik werd er bijna verlegen van. 'En dan jouw bruine en blauwe oog, zo kenmerkend. Ik heb daarna nooit meer van die mooie ogen gezien.' Hij pauzeerde even en keek me geamuseerd aan. Het klonk oprecht. 'En jij Attila, hoe is jouw leven geweest?'
Het leven heeft me een pracht van een dochter gegeven waar jij de verwekker van bent, dacht ik. Ik was lichtelijk aangeslagen door zijn openhartige ontboezemingen maar ik herstelde me gauw.
'Ik heb een dochter Isis, een schoondochter Marjolijn en een papegaai die Papa heet.'
'Isis?'… zachtjes zong hij: 'I married Isis on the fifth day of May.' Zijn blik kreeg iets bedachtzaams: 'Hoe oud is Isis?'
Deze vraag had ik kunnen verwachten. Zou ik er voor die ene keer een jaar vanaf liegen. Ik, die per definitie sta voor oprechtheid. Het is niet mijn stijl maar de tijd was nog niet rijp, het moment van openbaring nog niet aangebroken. 'Negenentwintig,' bracht ik mijn leugentje om bestwil licht kleurend naar buiten.
In een mum van tijd zag ik hem de jaren tellen. Hij ademde zichtbaar opgelucht. 'En wat ben jij geworden, actrice?' Hij schonk het glas nog eens vol.
'Ik heb er zesentwintig jaar trouwe dienst opzitten als redactrice bij maandblad Annalen en er mijn jubileum gevierd. Nu ben ik met permanent ziekteverlof door wat aanvankelijk een lullig ongelukje leek. Op een nacht liep ik in het donker naar de keuken en trapte met mijn grote teen in een muizenval die ik nota bene zelf had gezet. Ja, wie een kuil graaft voor een ander… Op het eerste gezicht leek het een onschuldige kneuzing. Op den duur is het een eigen leven gaan leiden zowel met een korte als een lange ij,' vertelde ik luchtig. 'Het bot is gaan ontsteken en scleroseren zoals dat heet. Ik heb er een chronisch pijnprobleem aan over gehouden,' voegde ik er wat bitter aan toe.
Wat kregen we nou zeg, waarom vertelde ik hem dit nu meteen. Dit was toch niet de essentie van het geleefde leven. 'In Annalen heb ik me goed kunnen uitleven destijds. Levensbeschouwelijke onderwerpen heb ik kritisch aan de kaak gesteld en feiten geanalyseerd. Vooral toen eind jaren zeventig de new age in opkomst was. Een afgrijselijker eigentijds gebeuren kun je je toch niet voorstellen met al die zogenaamd verlichte personen die jou, met al hun stellingen, eens even zullen vertellen hoe het allemaal zou moeten zijn. Al die quasi therapeuten, alternatief of niet. Lichaamswerk, aura’s, healing, reading, teruggaan naar je kindzijn, thuiskomen bij jezelf, opgaan in het Al, zweten in een hut. Geloven en vertrouwen, nu eens niet in een God, maar in jezelf. Eerst je ego afbreken en dan weer opbouwen. Hypnotherapie en regressie: de schuld van je ouders, van je slechte jeugd of het trauma van het vorige leven. Hoe verzint men het. En dan al die goedgelovigen, die…'
Ik onderbrak mezelf, het leek wel een exposé. 'Ja, je ziet wel Simon ik was een enigszins bevlogen persoon.' De laatste zin sprak ik bijna toonloos uit. 'Als je mij zou vragen, wat is het belangrijkste in het leven, zeg ik autonomie, empirisch onderzoek, zelfreflectie en een groot relativeringsvermogen.'
Ik keek hem vorsend aan. 'En jij Simon, ben jij altijd trouw gebleven aan jezelf?'
Hij liet zijn blik op me rusten alsof hij zich op heterdaad betrapt voelde. Ik kreeg de indruk dat deze vraag hem nooit eerder was gesteld. Waarschijnlijk kon je in die advocatuur niet trouw aan jezelf zijn. Ik had weinig op met dat wereldje. Eigenlijk had ik nog nooit van een rechtschapen advocaat gehoord. Doorgaans vond ik het droogstoppels van het zuiverste water en zo corrupt als de pest.
Hij ging rechtop zitten: 'Eerlijk gezegd, Attila, zijn dat zaken waar ik nooit zo bij stilsta. In mijn vak is de grens tussen waarachtigheid en leugen een waarlijk grijs schemergebied. Zoals ik je al zei, ik doe strafrecht en je zult wel begrijpen dat ik, als ik altijd volgens mijn geweten zou hebben gehandeld, het nooit zo ver zou hebben geschopt. Ik ben een pitbull, ik bijt me vast in een zaak en ik zal koste wat het kost m’n gelijk krijgen. Zelfs de grootste misdadigers heb ik vrij kunnen pleiten,' zei hij met onverholen trots.
Ik ging bijna over m'n nek. 'Hoe is het mogelijk Simon, je gaat er nog prat op ook. Criminelen, de grootste rotzakken, die zich schuldig hebben gemaakt aan zware vergrijpen, vrijpleiten. Dat heeft toch niets meer met recht te maken, het is zo krom als wat. Zo'n rechtsbegrip deugt toch van geen kant. Amerikaanse toestanden zul je bedoelen. Hoe kun je het over normen en waarden hebben als onze grote voorbeelden, de overheid, de politiek en het justitieapparaat, of noem het maar de autoriteiten volkomen naast de pot pissen. Zakkenvullers zijn het. Voor miljoenen wordt er gefraudeerd en als er per ongeluk een arm bijstandsmoedertje een paar centen per week bijverdient, wordt ze op de brandstapel gezet. Dan wordt zo’n stumperd op haar uitkering gekort. Razend kan ik me erom maken. En dan ga jij ze verdedigen? Zulke klootz…'
'Attila, je bent nog niets veranderd. Even fel, direct en idealistisch als vroeger.' zei hij met lichte grijns.
Droplul, dacht ik geërgerd. Ik moest me niet zo druk maken. De fles wijn was op. Eigenlijk had ik al teveel gedronken, maar in dit stadium kon me dat niks meer schelen. 'Ik lust nog wel een glas en jij, of moet je weg?'
'Ik moet helemaal niets, ik heb de tijd aan mezelf,' zei hij op nonchalante toon en bestelde nog een fles.
'Dan wordt het nu misschien eens tijd dat wij ons aan elkaar gaan voorstellen. Volgens mij weet jij niet eens mijn achternaam net zo min als dat ik die van jou weet.'
Ik stond op, stak mijn hand uit, knikte licht met mijn hoofd en zei op plechtige toon: 'Attila Romijn, aangenaam.'
Hij ging op mijn scherts in, nam mijn hand en in zijn andere hand een glas wijn en zei minstens even formeel: 'Het genoegen is geheel aan mijn kant. Ik ben blij u wederom ontmoet te hebben vrouwe Romijn. Simon Droogleever is mijn naam.'
Zijn stropdas zat inmiddels scheef en op zijn aanvankelijk vlekkeloze witte overhemd had hij wijn gemorst.
'Dé Simon Droogleever?' vroeg ik verbaasd. Ik had wel verhalen over Drooglever gehoord maar nooit geweten dat hij, Simon…
Hij knikte.
'En Meester Droogleever heeft u zich na onze escapade van destijds ook nog enigszins innerlijk kunnen ontwikkelen of hield het op bij het strafrecht?' vroeg ik spottend.
Hij negeerde mijn laatste vraag. Met een stoïcijns gezicht keek hij me aan en zonder van zijn stuk te raken stelde hij zijn wedervraag: 'Hoe gaat het momenteel met je, Attila?'
Een echte diplomaat, dacht ik. Na een korte pauze ging ik op wat serieuzere toon verder: 'Eigenlijk gaat het met mij niet slecht. Ik heb weinig behoefte aan uiterlijk vertoon gehad dat wil zeggen: ambitie, status, carrière. Het is mij min of meer komen aanwaaien, ik heb daar dankbaar gebruik van gemaakt en ben verder met de levensstroom meegegaan. Bovendien heb ik mijn bestaan altijd sterk gerelativeerd, gekozen voor m'n vrijheid. Diverse mannen zijn op mijn pad gekomen maar ik heb me bewust nooit willen binden. Zelfstandigheid staat bij mij hoog in het vaandel maar creëert tegelijk een vreemd gevoel van eenzaamheid,' voegde ik er wat aarzelend aan toe. 'Ik hou van het leven, ik hou van mezelf, ik hou van m’n gezin en heb altijd gehouden van mijn werk hoewel ik me tegenwoordig op iets anders moet bezinnen gezien mijn niet vrijwillig gekozen situatie. Pijnlijk in dubbelzinnige betekenis maar het zij zo. Het isolement ligt op de loer. Ik doe er alles aan om daar enige verandering in aan te brengen,' zei ik openhartig.
Simon knikte.
Ik kreeg ineens behoefte om het over Franneke en haar begrafenis te hebben. Ik wilde weten hoe hem ter ore was gekomen dat ze dood was. En hoe zat het eigenlijk met mijn doodverklaring. Net toen ik hem daarover wilde vragen, want uit zichzelf zei hij er niets over, onderbrak hij mijn gemijmer en zei met licht dubbele tong: 'We drinken even de fles leeg en dan nodig ik jou uit om een hapje te gaan eten, wat vind je daarvan?'
Ik vond het prima, ik vond alles best op dat moment. De wijn was flink aangeslagen. Ik zou de motor op het Centraal Station laten staan en straks een taxi naar huis nemen.
Ik kwam van het toilet, had me wat opgefrist en kwam overmoedig op Simon afgestapt. Hij had inmiddels afgerekend.
'Blowtje?' lachte ik hem provocerend toe.
Hij trok een netteheren gezicht: 'Maar dat doe je'…
'toch niet meer op onze leeftijd,' maakte ik zijn zin schaterlachend af.
'Kom op Simon, je haat bekrompenheid zoals je vroeger altijd beweerde. Doe niet zo conservatief. Bovendien is het een goed middel voor mijn pijnprobleem. Hoef ik weer een pil minder te nemen,' zei ik laconiek. 'Ik bouw een lekkere joint en die gaan we samen op een bankje aan de Singel oproken.'
Ik wachtte niet eens z'n antwoord af, nam hem bij de hand en huppelde vrolijk langs het Kattengat. Enigszins verdwaasd door de drank en het moment liet Simon zich meesleuren.
Ik had even geen last van mijn teen.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten