25 februari 2012

4


Mevrouw, wij maken ons ernstig zorgen over wat wij op de foto’s zien. Dit is een bottumor; het kan goedaardig maar ook kwaadaardig zijn...

Herfst 1996

Ik word geconfronteerd met een pijnlijke teen. Ik heb er al weken last van. Hij is dik en klopt. De pijn wordt zo hevig dat er pijnstillers aan te pas moeten komen. Ik kan amper nog lopen. Mijn huisarts adviseert mij een fotootje te laten maken en 'even' langs de orthopeed in het ziekenhuis te gaan. Twee jaar daarvoor was ik met diezelfde teen in een muizenval gelopen en had er ogenschijnlijk een behoorlijke kneuzing aan over gehouden. Ik was de hele affaire eigenlijk allang weer vergeten. Gelukkig heb ik nog nooit wat met ziekenhuizen te maken gehad. Hooguit was ik er voor een bezoekje. Ik ben allergisch voor dat soort instituten.
Mijn goede vriend Olivier gaat met me mee. Hij is lichtelijk autistisch en surrealistisch monumentaal kunstenaar. Hij bezit een hoge intelligentie en is buitengewoon getalenteerd. Zijn inspiratiebron is H.R. Giger. Met zijn punkkapsel en door potlood zwartomrande ogen behoort hij niet bepaald tot de grauwe grijze massa.
We zijn binnengetreden in de wereld van het mogen. Als eerste mag ik een ponsplaatje laten maken. 'Dan mag u nu naar de lift lopen en mag u bij de eerste etage uitstappen.'
Ben ik even blij dat ik dat mag. In mijn naïviteit denk ik aan een incidentele uitspraak van de een of andere zich belangrijkvoelende ziekenhuishotemetoot, niet wetende dat hier de macht van de magcultuur heerst. De secretaresse van de afdeling waar ik me mag melden is al gauw gevonden: 'Dan mag u aan de kapstok uw jas ophangen en mag u gaan zitten.'
'Is dit normaal?' vraag ik Olivier, 'ik heb al zo’n hekel aan moeten maar mogen is ook niet te verteren.'
'Let jij maar es op,' bromt hij.
Na een drie uur lange tocht van: u mag wachten; u mag nu naar de dokter om gezien te worden; u mag nu naar bloedafname; u mag wachten; u mag nu naar de röntgenafdeling voor een fotootje waar ik m’n broek, schoen en sok uit mag trekken en vervolgens weer mag wachten, mag ik terug komen bij de arts. Nogal lacherig van het vele mogen komen we bij de orthopeed binnen.
'Ter lering ende vermaeck’, schertst Olivier plechtig.
Wij kunnen niets ontdekken op de foto’s, gaat u maar terug naar uw huisarts, het zal wel een gewrichtsontsteking zijn, hoor ik hem in gedachten zeggen.
De arts kijkt me met een ernstig gezicht aan en als een donderslag bij heldere hemel vertelt hij iets heel anders:
'Mevrouw, wij maken ons ernstig zorgen over wat wij op de foto’s zien. Dit is een bottumor; die kan goedaardig maar ook kwaadaardig zijn...' en voegt er aan toe: 'Houdt u maar rekening met het laatste...'
Ik kijk achterom over mijn schouder of daar iemand staat tegen wie dat gezegd wordt. Niemand te bekennen. Heb ik het goed verstaan? Ik voel alle grond onder mijn voeten wegzinken en kijk radeloos naar Olivier.
'Daar krijg ik een adrenalineverhoging van,' mompel ik.
Hij knikt begrijpend en de arts laat me de opgelichte foto zien. Inderdaad, je ziet een donkere plek afgetekend op het bot.
'En wat nu?' vraag ik naar de bekende weg. Ik zie het lijk al drijven. Dit zal een gebed zonder end worden.
'Eerst een skeletscan om te zien of de tumor is uitgezaaid. Daarvoor moet u in het Antoni van Leeuwenhoekhuis zijn op de afdeling Nucleaire Geneeskunde.'
Gadverdamme wat klinkt dat allemaal eng en beladen. Moet ik ook nog naar dat kankerinstituut, echt foute boel dus. Ik heb een arts nog nooit zo droef zien kijken.
'En als daar niets uitkomt misschien een biopt,' vervolgt hij zijn zin.
Ik wil niet eigenwijs zijn op dat moment maar kan niet nalaten nog hoopvol te prevelen: 'm’n teen is warm en hij klopt, zou het dan geen ontsteking kunnen zijn?'
Hij kijkt me met een meewarig gezicht aan: 'Nee mevrouw wij denken van niet.'
Verdoofd verlaat ik de spreekkamer. De assistente maakt diverse afspraken en met een handvol papieren verlaat ik het ziekenhuis. Ik zal daar later wel over opbellen als ik alles weer op een rijtje heb. Eerst thuis zien te komen en m’n wonden likken.
Mijn eerste zorg: wat moet ik tegen Isis zeggen. Ze zou in de namiddag langs komen. Zou ik niet beter een slag om m’n arm kunnen houden en nog even niet alles vertellen. Behandel dat kind als een volwassene, joh, zegt mijn alter ego en dicteert: 'jij houdt niets achter!'
Isis die normaliter een groot gevoel voor drama heeft, reageert buiten verwachting … stil. We slaan de armen om elkaar heen. Gezamenlijk moeten we huilen en lachen. Het kan toch niet waar zijn.
De dagen die volgen gaan als in een roes voorbij. Het is een komen en gaan van emoties, relativeren en zwarte humor. Dat is ons wel toevertrouwd. Als een vlijmscherp mes snijdt dan ineens de werkelijkheid erin: Verdomme ik heb een bottumor in m’n grote teen. Hoe is dat nou mogelijk? Met de gedachte aan een ontsteking ga je die dag, denkend kerngezond te zijn, dat instituut voor zieken in, om drie uur later als een bijna dooie, met een blok aan je been, een kankergezwel, er weer uit te komen. Waarom moet dat in godsnaam mij gebeuren. Het grootste deel van de mensheid gaat onbewust met het leven om, maakt zich slechts druk om bankrekeningen, status, macht en prestige en vooral belangrijk zijn. Windt zich op over allerlei futiliteiten en overvoert zichzelf tot barstensvol, niet realiserend dat er slechts één groot goed is: gezondheid. En ik? Nee onmogelijk. Maar de diagnose zegt… Gaan we nou ook nog het slachtoffer spelen? Lazer toch op met je 'arme ik.'
De pijn is bijna niet uit te houden. Een soort vreselijke kiespijn maar dan in je teen. Vooral ’s nachts. De troostprijs ligt op m’n nachtkastje, een pijnstiller waar je, als je hem slikt, maagpijn van krijgt en die als zetpil je anus uitbrandt. Ik die nooit problemen heb met slapen en me doorgaans vol vertrouwen kan overgeven aan de armen van Morpheus moet nu een slaaptabletje nemen om de nacht in rust door te komen. Want één ding is zeer belangrijk: ik wil per se goed slapen, daar zal ik voor zorgen om niet overdag als een labiel figuur de dag door te moeten brengen.
Godverju die vervloekte pijn. Ik heb morfine gekregen voor als de pijn niet te harden is. In het ergste geval ga je roezen en kom je in een veld van suggestieve dromen. Morfine is wat dat betreft net zoiets als een blow: het versterkt je moment van zijn; dus je goed of slecht voelen.
Ze hebben er haast achter gezet. Binnen een paar dagen ga ik naar het kankerhuis voor een skeletscan. Eerst krijg ik een radioactieve vloeistof ingespoten waar ik niet echt blij mee ben vanwege eigenaardige associaties.
De arts die mij de injectie toedient stelt me op m’n gemak: 'U moet veel drinken, want dan kan de vloeistof zich goed verspreiden.'
Op mijn vraag of de uitslag nou werkelijk een week moet duren zoals de chirurg me vertelde, deelt ze me vriendelijk mee dat ze diezelfde middag reeds alles zal gaan bekijken en haar diagnose klaar zal hebben. Dat is niet tegen dovemansoren gezegd. Ik moet er bovenop en achteraan. Het zal een race tegen de klok worden. Morgen kan het ziekenhuis me al de uitslag geven, jubel ik in stilte. Dan zal blijken dat ze zich vergist hebben. Ik ben geen held maar wel een optimist.
Over twee uur zullen de foto’s worden gemaakt. Eindelijk krijg ik dan de kans om eens ongegeneerd in een invalidenwagentje te zitten. Mijn goede vriend Olivier vergezelt me wederom en zwiert me graag door het Leeuwenhoekhuis. Eerst zullen we buiten een frisse neus halen. We rossen door de tuintjes en de omheiningen rondom het gebouw en gieren het uit van het lachen als we zien dat iedereen ons met veel egards tegemoettreedt. Zie je wel, men kan wel aardig en vriendelijk zijn en de deur voor je open houden en mijn sjaal oppakken die 'per ongeluk' van m’n schoot is gegleden. Vanuit mijn karretje trek ik m’n meest hulpeloze blik: het werkt. Zal dit misschien mijn voorland zijn. Wellicht wordt de rest van mijn leven 'invalidenwagenen?' Ik drink wel twee liter vocht: sappen, thee, bier en als toetje: water.
De scan duurt ongeveer een uur met foto-onderdelen van tien minuten. Achtereenvolgens zie ik het hele skelet stukje bij beetje op de monitor opdoemen. Het is een kwestie van uit- en stilliggen, dus vooral niet bewegen. Op de plaats des oordeels is een lichtende bol te zien, een hotspot genoemd. Mijn hele teen licht op. Ik hou die dag niet meer op met drinken en heb het gevoel iets heel smerigs weg te moeten spoelen.
De volgende dag zal ik de uitslag van de scan krijgen. Ik moet me melden bij de orthopedisch-chirurg. Hier zijn zijn bevindingen. Ik wil het zelf lezen: 
Er wordt een solitaire zeer intense activiteitsvermeerdering gezien in de distale phalaux van de Re-hallux. Elders in het skelet of weke delen geen afwijkingen.
Conclusie: Scintigrafisch beeld passend bij primaire bottumor (osteosarcoom?)
* Er zijn geen uitzaaiingen in het skelet… hoera.
* Het ziet er uit als een zeldzame tumor… m’n vader zaliger heeft altijd al gezegd: 'het is een bijzonder kind en dat is het.'
* Indien er een operatie zou komen, zou dat in een ander ziekenhuis moeten gebeuren, wellicht Leiden... Prettig te weten.
* Bij mijn hoopvolle vraag: 50% kwaad-/goedaardig, moet ik maar niet teveel op goedaardig rekenen. De balans hangt over naar maligne, kwaadaardig dus… vonnis geveld.
* 'Gevolgen?' vraag ik met een brok in mijn keel. Ik zou toch wel op amputatie moeten rekenen… ach, dat kan er ook nog wel bij. Misschien chemokuur, bestraling...
* Er moeten vele afspraken gemaakt worden:
a. Longscan… Waarom een longscan? Omdat 'dit soort tumoren' altijd het eerst via de bloedbaan naar de longen gaan. Uitzaaiing dus. Heb ik verdomme nét m’n uitzaaiing via het skelet doorstaan met goed gevolg, kan die etterbak nog in m’n longen zitten.
b. Screentest… het hemd zal van mijn lijf gevraagd worden.
c. En een MRI. Wat is dat nou weer? Een magnetisch veld foto, waarbij er een dwarsdoorsnede van de teen zal worden gemaakt.
d. Biopsie… een weefselonderzoek… 'Op welke dag?' vraag ik onnozel. Gedurende drie of vier dagen. Wat? Niet poliklinisch! Maar ik wil niet in een ziekenhuis liggen.
Welk briefje bij welke afspraak hoort, weet ik niet meer. Ik heb het hele boeltje in m’n zak gefrommeld. Dat zal ik thuis wel uitzoeken. Ik kan wel janken.
'Heb je `t gehoord Olivier, misschien een amputatie. Als dat gebeurt ga ik ermee koketteren ook,' roep ik obstinaat.
'Dan maak ik voor jou een pracht van een kunstbeen.'
'Eén met toeters en bellen?' grom ik cynisch.
'Zo ge wilt.'
Ik kan hem wel zoenen.


1 opmerking:

  1. ka van walen1.1.15

    Deze reactie is verwijderd door een blogbeheerder.

    BeantwoordenVerwijderen