08 juli 2011

de pikorde

Kippengeschiedenis vanaf de jaren tachtig...

Een microcosmos noem ik mijn tuin. Vijf kippen en Donald zwaaiden hier ooit de scepter. De hiërarchie was duidelijk. Hannes liep bij ons niet op klompen maar was duidelijk de baas van de club. Zij voelde zich superieur en legde de meeste eieren. Het was een struise Friese hoender en blaakte van trots. Als eerste van de pikorde kraaide haar haan koning. Zij wikte en beschikte en zorgde voor orde en vrede in het kippenhok. De andere kippen behandelden haar in alle onderdanigheid met eerbied en respect. Soms deelde zij een pik uit naar Elisabeth van Holland die gebelgd naar Hannes de Fries keek om vervolgens uit pure frustratie een uitval te doen naar Isabel de Barnevelder.
Toevalligerwijze liepen we op zekere dag twee Brahma’s tegen het lijf. Het was liefde op het eerste gezicht. Ze behoorden tot het grootste hoenderras ter wereld en straalden iets statigs uit. Imposant door de rijk bevederde kop, rug, borst en poten, waanden zij zich de koninginnen zelve. De goudkleurige heette de Barones en de witte patrijsachtige Van Puffelen.
Ik zou graag hebben gezien, dat Hannes de Fries, Elisabeth van Holland en Isabel van Barneveld ze op waarde zouden weten te schatten. Helaas de werkelijkheid was gans anders. Ze moesten zich aanpassen. Ze schreden door de tuin weliswaar maar stelden zich verder op als oenen. Ze werden door ons illustere trio weggejaagd vooral bij de voederbak.
In die zelfde tijd liepen we een schattig eendje tegen de borst.  
Het moest Donald heten vond mijn dochter. Van Puffelen en de Barones erg gelukkig want die konden nu Donaldje domineren. En Donald? Zij hapte naar de duiven.
Er was ooit grote paniek ontstaan toen Hannes de Fries drie bevruchte eieren van Donald ging uitbroeden. De eendjes werden onmiddellijk door de familie Kip geadopteerd als kuikens. Ze werden bemoederd en betutteld en alle lekkernijen waren voor de kleintjes. Totdat het moment van grootzijn was aangebroken en de eendjes dachten: Ach, dat vijvertje nodigt uit tot zwemmen. De paniek van de kippige moederkloek was niet te beschrijven. Luid kakelend en tokkend probeerde ze haar kroost voor de verdrinkingsdood te behoeden. Hun biologische herkomst verloochende zich echter niet en ze gingen tegen iedere waarschuwing in heerlijk dobberen in het water.
Isabel van Barneveld hadden we ooit gelukkig gemaakt toen ze broeds was. Kuikens zou ze nooit krijgen gezien de afwezigheid van een haan. Het waren dus onbevruchte eieren waar ze op zat.
Een goede vriendin van mijn dochter was stewardess en had op een vlucht van Amerika naar Saoedi-Arabië een klein kuikentje van een wisse dood gered. Bij een tussenstop in Amsterdam zag ze het diertje eenzaam door het vrachtruim trippelen. In een spontaan gebaar stopte ze de voor consumptie bestemde lekkernij in haar uniform. Thuisgekomen vroeg ze zich af wat ze eigenlijk met het kuiken aan moest en belde ons, wetende dat wij kippen hebben. Uiteraard mocht de kleine bij de kippen en diezelfde avond beduvelden we in het donker Isabel door haar het jong onder haar broedse lijf te leggen. Wat was ze de volgende dag blij met haar pasgeborene.
Lijntje ontwikkelde zich tot een schattig wit hennetje en werd vol liefde grootgebracht door de kloek en haar tantes. Een ding was echter vreemd. De poten van het dier stonden niet in verhouding tot het lijf. Ze groeiden en groeiden en het leek of Lijntje op stelten liep. Later kon ze bijna niet meer lopen en slechts nog op haar kippenkontje zitten met haar lange poten vooruit hard hijgend. Het einde van Lijntje kwam niet onverwachts. Op zekere dag was ze opzij gevallen. Kort daarop stierf ze.
Later hoorden we dat kippenpoten in Arabië een delicatesse zijn. Daarom worden in Amerika de kippen op een genetische manier gemanipuleerd zodat er zich meer poot ontwikkelt dan kip.

Toen alle kippen waren overleden, kwamen er twee nieuwe kippen: Jut en Jul.

Zie ook:  de kortste dag van het jaar

de kortste dag van het jaar


Toen ik vandaag bij de Amstel vele kippen zag lopen, werd ik bevangen door nostalgie en dacht met heimwee aan de hoenders van enige jaren geleden. Iedere dag weer een indrukwekkend frivool tafereeltje in eigen tuin totdat een steenmarter er rigoureus een einde aan maakte. Hij had drie van de hennen de halzen opengereten en uitgezogen. Net bezig zijnde met nummer vier kon ik, gealarmeerd door heftig spektakel en gegil in het hok, schijnend met de zaklantaarn, hem op heterdaad betrappen. De andere waren zo in shock, dat het nooit meer is goedgekomen. Als een dief in de nacht was het roofdier het hok ingeslopen en had zo zijn destructieve dracula-achtige daad verricht. Hij zou ieder moment weer kunnen toeslaan, de moordenaar. De lol was er toen voorgoed vanaf.
Wat eraan vooraf ging: 

2003.
Het wordt leeg en kaal in de tuin hoewel het onkruid welig tiert. De brandnetels, balsemien, berenklauw en distels staan manshoog te wuiven in de wind. Het jong ontluikende groen wordt ieder jaar meedogenloos weggepikt door onze tuinbewoonsters. Geen blad blijft onberoerd. Na een ijverig speuren hebben ze het hele landje kaalgegraasd. De laatste Oen die haar naam dankt aan ultiem sullig gedrag was ooit -in haar jonge jaren- een struise brahma met bevederde poten en fraaie donzige onderbroek. Nu strompelt ze vertwijfeld als ma Flodder door het struweel en laat haar staart hangen. Ze eet bijna niet meer, zit in een hoekje, maakt zich niet meer schoon en rouwt om haar net overleden zus. Het is een trieste aanblik. Huize Avondrood heeft haar kleur verloren.
We besluiten enige jonge hennen te adopteren. Vier kuikens halen we bij een kinderboerderij. Zij mogen achterop de fiets. Om een niet nader te verklaren reden denken we dat er misschien wel hanen tussen zouden kunnen zitten. Dat is echter niet te realiseren in een stadstuin gezien hun enthousiaste gekraai. Menig gefrustreerde buur zal zich hierover ergeren, weten wij. Daarom willen we er voor de zekerheid nog twee hennen bij.
Kort daarna op een mooie warme dag gaan we met de bus naar Marken. Mijnheer Peereboom aldaar heeft twee jonge leghorns te koop volgens een advertentie. Op het eerste gezicht vallen we als een blok voor een zwarte met bruine kraag en de andere nemen we er op de koop toe bij. Op de terugweg stinken de twee de doos uit. We hebben sterk de indruk dat ze met visresten zijn gevoerd. Voordeel is dat iedereen in de bus op veilige afstand blijft van enige meters.
Thuis aangekomen laten we de twee Markenaars kennismaken met de andere kippen. Zoals altijd zullen we onze adopten een naam geven. Dit mag echter niet over één nacht ijs gaan omdat de naam iets met het dier zelf te maken moet hebben. Door nauwlettend gadeslaan ontstaat het in de loop der tijd vanzelf.
Inmiddels weten we dat het allemaal hennen zijn. Zes stuks in totaal, niet helemaal de bedoeling. Dat worden heel wat eieren van de zomer.
De Noord-Hollandse blauwe heet Sok daar zij de kleur en structuur van een geitenwollensok heeft.
Dan is er de witte hen -de meest opvallende behalve wanneer er sneeuw ligt- die de kont van de Oen schoon houdt doordat ze alle vastgeplakte en verkleefde veren wegpikt. Daarom noemen wij haar Kappertje. Zij bezorgt onze Oen predikaat Miss World Geriatrie.
De bruine Welsumer Geus genaamd, wegens democratisch en moedig gedrag, is de enige liberaal waar nog menig VVD’er een puntje aan kan zuigen.
De vijftenige grijskleurige Dorking heet Dorrestijn gezien de overeenkomst met onze cabaretier en zijn weemoedige blik. Haar zelfspot, melancholieke kijk op de wereld en schuchter voorkomen vormen de basis van haar bestaan.
Onze favoriet uit Marken, een bastaard Leghorn en iets onbestemds hebben we Peereboom genoemd omdat het de naam is van haar vorige eigenaar. Haar zus de bruine Leghorn heet Holmaat gezien haar schaduwhouding en imitatiegedrag naar Peereboom.
De Oen wordt opperbevelhebber over het grut. Zij is Dame en Meesteres over het stelletje anarchisten dat met moeite binnen de perken blijft. Ze is gewassen en geschoren door het Kappertje, is geheel opgefleurd sinds het kroost rond haar heen rent, eet zich weer barstensvol en ziet eruit alsof ze een facelift heeft gehad. Men behandelt haar met gepaste eerbied en respect. Zij staat bovenaan de hiërarchie.
Peereboom blinkt vanaf de eerste dag uit in buitengewoon gedrag. Een echte autonoom. Ze trekt zich nergens wat van aan en rent je spontaan en onbevangen tegemoet als je naar buiten komt. Bovendien is ze duidelijk intelligenter dan haar medezusters.
Qua slimheid, uitgezonderd het eieren leggen, heb ik niet zo’n hoge pet op van een kip. Na honderden keren realiseren ze zich nóg niet dat ze op een hek moeten springen om ergens te komen en er niet tegenaan. Hardleersheid is hen niet vreemd. Deze Peereboom echter heeft een pientere blik, wikt, beschikt en doet wat ze doen moet. Zij is de enige die tegen zonsondergang voor ons venster komt kijken en met haar snavel tegen het raam tikt: komt er nog wat van, wij willen graan!
Deze week, de kortste dag van het jaar, staan we weer eens de loftrompet te blazen over Peereboom: wat een schitterende ranke kip, wat een prachtige rode kam en lellen, wat een heerlijk eigen-wijs karakter. 
We raken niet uitgepraat over onze lieveling: wat kakelt ze toch alsof ze haar ei niet kwijt kan.   
Maar kippen leggen geen eieren in de winter, dat gebeurt pas in het voorjaar.
Ja, tenzij ze een lamp in het hok hebben om door langer licht de dag te verlengen.
En daarmee zeker de kippenclan besodemieteren.
Nee, dat willen we toch niet. Dan maar volgens het natuurlijke ritme zoals het hoort want er is al zoveel verstoord.
Ineens is Peereboom verdwenen en rent even later plotseling, nu hard kakelend, door de tuin. We kijken in het hok en daar ligt in de hoek een schattig eitje. Uniek te noemen in onze twintigjarige kippengeschiedenis. Het is de kortste dag van het jaar. En onze legster is voorlopig nog niet uitgelegd.

Wat eraan vooraf ging:  de pikorde

07 juli 2011

trauma


Je leek wel een mager gevild konijn toen je geboren werd, heb ik mijn oudste zus regelmatig horen zeggen.
Wat had ik me ontheemd gevoeld, destijds. Ik was vier jaar en liep op een kwade maandagochtend in januari argeloos aan de hand van mijn moeder naar het Amstelstation. Het was koud en het vroor en voor het eerst zat ik in een trein wat op zich al een bijzonderheid was. Alles was grauw en kaal om me heen. We gingen naar Utrecht en daarna met de bus naar Zeist. Ik wist nog niet waarom want in die tijd, in tegenstelling tot nu, werd je helemaal niets uitgelegd als kind maar ik voelde dat er iets niet klopte.
Mijn eetprobleem -ik walgde van voedsel- was de reden dat ik op mijn vierde jaar in een koloniehuis werd gestopt. Zeven weken, om bij te komen. Daar zouden ze me wel leren eten en zou ik van mijn stadse bleekneus afkomen. De boslucht zou goed voor me zijn. Ze hadden uiteraard het beste met me voor. Gezien eerdere omstandigheden, mijn moeder was zwanger van mij tijdens de hongerwinter, was ik er slecht aan toe toen ik werd geboren. Flink ondergewicht, darminfectie en weinig overlevingskans, had de dokter gezegd tegen mijn ongeruste ouders. Grote geestelijke taaiheid, zei hij een jaar later toen ik reeds op de aardkloot rondkroop. Tegen haar gewoonte in was mijn moeder buitengewoon zwijgzaam onderweg.
We moesten naar Het Laantje zonder Eind. Zuster Bos heette het hoofd van het koloniehuis. Op het eerste gezicht stond ze me tegen. Een eng mens, koude vissenogen en een vinnig gezicht, lang en mager, in een wit uniform gestoken. Een klein kapje op het hoofd met daar onderuit het haar in een netje samengebonden tot een knotje in haar nek. Een wrat met een paar grote haren op haar kin verbouwde haar gezicht tot een heksenmasker.
'U moet maar meteen gaan anders is het afscheid zo zwaar', zei ze met strenge blik tegen mijn beduusde moeder.
Mijn moeder stond er, haar tranen wegslikkend, verslagen bij. Ik zag de pijn in haar ogen.
'Dag kind', prevelde ze.
Daar ging ze, mijn steun, m’n toeverlaat, degene die ik het meest vertrouwde in mijn korte leventje... weg....
Het werd zwart om me heen, ik bleef achter in een gevangenis van verlatingsangst. Waarom gebeurde dit? Wat had ik misdaan? Dit was toch niet mijn keuze. En omdat ik de hele boel bij elkaar gilde en er geen land met me te bezeilen was, werd ik gelijk in bed gestopt.
'Om bij te komen', zei Bos. 'Wie niet horen wil, moet maar voelen', was haar motto.
Uiteraard was ik onhandelbaar en werd continue van recalcitrantie beschuldigd. Niemand kon voelen wat er zich werkelijk afspeelde achter die muur van verzet. Ik voelde me verschrikkelijk in de steek gelaten en verraden, zo ontzettend eenzaam en verdrietig, zo verscheurd.
Op een avond zat ik met alle bleekneuzen om een lange tafel geschaard voor de avondmaaltijd. We zouden koolraap eten. De weeë geur die door het huis hing had er al voor gezorgd dat mijn keel op slot zat. De koolraap lag als patates frites gesneden op mijn bord. Dooie vingertjes, hoorde ik mijn vader, die een absolute aversie tegen dit eten had, in gedachten zeggen. Het enige wat me te doen stond, was de inhoud van het bord onder de tafel gooien.
Al gauw werd duidelijk wat er gaande was, de boosdoener was snel gevonden want je verrader sliep niet.
Zuster Bos, dat enge mens, kwam met een onheilspellend gezicht dreigend op me af en sleurde me van tafel, gaf me een lel om mijn oren en sleepte me vervolgens mee naar de keuken. Daar probeerde ze alsnog een stuk koolraap in mijn mond te proppen. Vervolgens spuugde ik het even snel naar buiten en allang straal misselijk kotste ik de inhoud van de hele dag uit, zo over haar net gestreken uniform. Razend was ze. Over de knie, met de vlakke hand op mijn blote billen en onmiddellijk naar bed want dat deed je met stoute kinderen. Huilend en ziek van ellende snikte ik me in slaap.
De volgende dag moesten we een wandeling maken door een eindeloos groot bos. We waren met een groep van ongeveer twintig kinderen en een leidster. Ik had nogal last van diarree. Na vijf minuten gelopen te hebben kreeg ik vreselijke aandrang. Ik zei dat ik moest poepen maar dat mocht niet.
'Wachten tot we weer thuis zijn', was het antwoord. De druk werd hoe langer hoe groter en toen ik het uiteindelijk niet meer hield en het zweet me uitbrak, liet ik het in mijn broek lopen. De leidster was woedend. Had ik het niet op kunnen houden? Voor straf moest ik tien meter vooruit lopen en als voorbeeld worden gesteld wanneer je ’t plompverloren in je broek doet. Alle kinderen lachten me uit. Ik voelde me tot in het diepst van mijn ziel vernederd, beschaamd en gekwetst. Het verlangen naar huis was ondraaglijk en met geen pen te beschrijven. Een ziekmakend gevoel van heimwee. De duisternis van de nacht waarin je verzwolgen werd en dat steeds terugkerende misselijkmakende gevoel in je maag waardoor je helemaal niet meer kon eten. Mijn strot zat dicht en het brood werd naar binnen gestouwd, of je wilde of niet. Dan weer kotsen, pak op je kont en voor straf naar bed. Eenzaamheid, gevoelens van verstikking: huilen, krijsen, boosheid, verdriet, frustratie...
Voor mij hebben 'de bossen nooit meer gezongen'. Tot op de dag van vandaag zou ik het liefst met een kettingzaag alle bossen te lijf willen gaan, op een paar oude eiken en beuken na. Knotwilgen in een weiland langs een sloot die doen me wat, of een eenzame cypres op een helling. Wouden van dennenbomen of berkenbomen daar word ik erg triest van. Voor mij is Finland niet weggelegd. Geef mij maar La Mancha in Spanje: eindeloze vlaktes met vele vergezichten, of ons eigen Nederlandje met zijn vele polders.
eerder gepubliceerd als zevendelig gedicht: 

04 juli 2011

afgedankt


Als hij voor de zoveelste keer vanachter zijn krant om koffie blaft zonder haar zelfs maar aan te kijken, knapt er iets in haar. Weet hij eigenlijk nog wel wie ze is.
Een uitgelezen boek heeft hij haar onlangs nog toegeschreeuwd tijdens een flinke ruzie. Een andere keer met vreselijke mot heeft hij haar een paar afgedragen schoenen met een uitgezakt lijf en een ouwe rotkop genoemd. Je denkt toch niet dat jij nog het aankijken waard bent, hè, had hij naar haar gesneerd met dat eeuwige uitgestreken smoelwerk van hem.
Dan duikt hij weer achter z’n uitgekauwde dagblad. Nee, hij moet haar niet meer dat is duidelijk. Koffie zetten en eten koken, dát mag ze. Het enige recht dat zij heeft is de keuken, de potten, pannen en het aanrecht. Naar haar kijkt hij niet maar hij loert wel naar alle jonge meiden. Die achterbakse gluiperd, die ouwe gluurder. In het weekend gaat hij met zijn vriend een pilsje pakken. Inmiddels weet zij wel beter. Ondertussen weet ze wat dat betekent: de rosse buurt in, vrouwtjes kijken...
Haar buurvrouw belde haar laatst op: Wat denk je mop, wie ik laatst op de wallen tegen kom?
Ze moest raden, ze had al zo’n donkerbruin vermoeden.
Hoe moet ik dat nou weten? vroeg ze zogenaamd argeloos.
Je eigen mannetjepannetje, je eigenste hartelappie.
Ze verschoot zowat van kleur. Gelukkig dat buurvrouw het niet kon zien.
Ja-ha, ik kwam van de Bijenkorf en stak dwars over de wallen via de Stoofsteeg naar de Nieuwmarkt waar ik hem naar binnen zag gaan. Ik wist nou niet of ik het je moest vertellen maar de eerlijkheid gebiedt mij... zei ze met valse ondertoon.
Het doet voor haar de deur dicht maar ze zal niets laten blijken. Wat een zakkenwasser. Wat moet ze nu. Zo florissant ziet ze er inderdaad niet meer uit, dat is waar. Ze voelt zich een huissloof. De kinderen zijn de deur uit. Wat is er overgebleven van hun ooit zo oogverblindende en opwindende relatie. Laatst heeft ze nog in de libelle gelezen: zet uw negatieve gevoelens om in positieve energie. Jesus, hoe moet ze dat doen. Met de moed der wanhoop sluipt ze naar de linnenkast. Daar ligt de jarretel van dertig jaar geleden nog praktisch nieuw. Zwarte netnylons, welja. Een lila negligé, weliswaar ook al uit de oude doos maar wat maakt dat uit. Dit niemendalletje is tijdloos. Eerst even een slok brandewijn. Ze kleedt zich om en doft zich op. Zwikken doet ze op haar stilettohakken maar dat is een kwestie van wennen. Nog een brandewijntje, lekker, dat spul brandt behaaglijk in haar mond en voelt ze door haar slokdarm glijden. Ze wordt er helemaal warm van. Ze komt al aardig in de stemming. Is zij dat in die spiegel. Haar rug recht en zelfs die arrogante blik van vroeger. Snel giet ze het restant van de sterke drank naar binnen. Ze struikelt bijna de trap af, ze zal hem leren, ze voelt zich goed, zeker van zichzelf.
Ineens staat ze voor z’n krant. Hij heeft nog niks in de gaten, ha ha, die lul.
Hier ben ik, zegt ze zonder gêne, je eigen stoephoer.
Zie je wel, hij heeft het niet meer. Ze geniet zienderogen. Ze heeft de situatie volledig in de hand. Het kan haar niets meer schelen wat er zal gebeuren maar één ding is zeker: hij heeft oog, oog voor haar, enkel en alleen voor haar. Nu.