21 oktober 2011

De grote zaal van het Concertgebouw is geheel uitverkocht. Straks om half negen zal het spektakel plaatsvinden: een uniek optreden van het beroemde Duitse hout- en koperblazersensemble Horntoll met als Nederlandse gastdirigent Bas Bazuin.Bazuins laatste concert was in Berlijn geweest. Hij vertelt me in de koffiekamer over de afgang van de steeds uit de toon vallende piccolo die beter vast had kunnen blijven zitten tussen de liftdeur. En dan die drie mobieltjes die tijdens de uitvoering afgingen. Nota bene van de orkestleden zelf. Het was een fiasco geweest. Later bleek dat het hele ensemble hem een warm hart had toegedragen. Vanavond zal hij het publiek eens even wat laten horen.Buiten de traditionele hobo, fagot, tuba, fluit, hoorn en de nu goed geoefende piccolo, zijn er wat oudere blaasinstrumenten bij: de schalmei, een soort herdersfluit legt Bazuin uit en de kornet, een kromme hoorn. Als slotsolo de horlepijp met als klap op de vuurpijl de bekende horlepiep danseres Klarina.Bazuins ogen gaan glimmen als hij haar naam uitspreekt en hij laat zijn cadeautje zien dat hij speciaal voor Klarina heeft gekocht, een prachtige robijnrode zijden sjaal. Je kan maar nooit weten. De laatste keer in Berlijn waren hem haar bekoring, verlokking en uitnodiging niet ontgaan. Hij was er niet op ingegaan. Vanavond zou hij zich willen overgeven aan haar charmes.

Rechtstreeks loopt Bazuin naar de orkestruimte.
Hoe kan het nou dat hij nog niemand van zijn blazers is tegengekomen, vraagt hij zich af. Waar zitten ze toch?
Hij loopt langs de directiekamer en hoort nog net het achtuurjournaal: Heden middag is het vliegtuig uit Berlijn met bestemming Amsterdam neergestort. De kans op overlevenden is gering. De inzittenden, het blazersensemble Horntoll…
Verdwaasd loopt Bas Bazuin weg. 
Klarina, mompelt hij met een brok in zijn keel.

08 augustus 2011

Willem Waterman (deel 1)

Ik was begin twintig. De jaren vijftig hadden we gelukkig achter ons liggen. Uit pure compensatie en om uit die grijsgrauwe sleur te breken, stortte ik me in het uitgaansleven. Kroeg in kroeg uit stond als eerste op mijn lijst. Drinken, de lust van m’n leven. De wilde wijventijd was aangebroken.
In die tijd draaide ik rond in een kringetje van kunstenaars, semi-kunstenaars en intellectuelen. Een scènetje van veel pathetisch gepraat, gedrevenheid en geëxalteerdheid met natuurlijk een maximum aan drank. Al gauw hadden we het predikaat van langharig werkschuw tuig.
Zo was er Willem Waterman, met verschillende pseudoniemen waaronder Willy van der Heide en Willem van den Hout. Schrijver was hij van beroep, bekend van de Bob Eversserie.
Hij had het rauwe uiterlijk van een zeebonk met zijn kapiteinspet op en grote snor. In die tijd leefde hij op een schip. Dagelijks peddelde hij met z’n bootje door de grachten en meerde dan aan bij een bootterras aan de Prinsengracht waar ik en m’n vriendinnen in het zonnetje aan het borrelen waren.
Vloekend kwam hij aan en vloekend met bulderende lach vertrok hij weer. Geregeld ergerden we ons aan zijn gescheld en getier, een kakofonie van woorden. Naarmate de alcohol vloeide, ontstond er een overmaat van woorden, een crescendo van blaaskakerij en gelal, een ware terreur.
In de verte zagen we Willem alweer aan komen tuffen. We besloten hem een lesje te leren. De niets vermoedende Willem verankerde zijn bootje, stapte ‘godverdomme middag dames’ kretend op het terras, begon met overslaande stem te oreren en werd meteen door een paar potige meiden vastgegrepen. Vervolgens rukten we hem het hemd van zijn lijf en scheurden de broek van zijn kont en gooiden de heftig tegenspartelende Willem in de gracht. Z’n kleren erachter aan.
Zo droop hij af met een zwaar onthutst gezicht en uitgelachen door al die pimpelende dames op het terras. Het temperde enigszins zijn seksistische gelul.

zie ook: Willem Waterman (deel II)

Willem Waterman (deel II)

Ondanks z'n geloei en georeer had Willem ook een andere kant. Ik vond de schreeuwlelijk een boeiende man met kwaliteiten. Hij verstond absoluut de kunst van het leven en noemde zich bij herhaling een Pallieterachtig figuur. Hij deed precies waar hij zin in had en had schijt aan de wereld.
Hij schreef beeldend zoals hij sprak en andersom. Door de tijd heen ontmoetten we elkaar geregeld in de kroeg en hielden contact.
Nadat hij zijn boek: Toen ik een nieuw leven ging beginnen en andere waargebeurde verhalen uit de jaren vijftig had geschreven, ontving ik eind '78 een brief van hem. Daarin stelde hij voor om samen met mij een boek te gaan schrijven.
Hij had al twee titels in zijn hoofd.
Het zou: De man die vrouwen begreep worden en hij veronderstelde dat geen enkele vrouw zo'n boek zou kunnen laten liggen.
Deze brief kwam ik onlangs tegen in een oude doos. Ik heb 'm gescand en doe er hieronder gewag van.







Bij tijd en wijle schreven Willem en ik een stuk tekst dat op een oude rammelende schrijfmachine door hem werd uitgetypt. Het begon al een aardig manuscript te worden. Ondanks dat hij zichzelf een hoge ouderdom had beloofd en hij al zijn vijanden had willen overleven is hij slechts 69 geworden.
Begin '85 werd een verwaarloosd hartinfarct Willem fataal.
Ons boek is er nooit gekomen en het manuscript is tot mijn leedwezen verloren geraakt.


 zie ook: Willem Waterman (deel I)

06 augustus 2011

boekenmaniak

Van tijd tot tijd ben ik een periodiek maniakale boekenwurm. Als ik het -weer- op m'n heupen krijg, verslind ik literatuur. Alle recensies worden afgewerkt, selecteer boeken naar mijn smaak en ga vervolgens met mijn lijstje naar de bibliotheek waar ikzelf een kritisch oog laat vallen op de inhoud om uiteindelijk een keuze te maken. Een bezoek aan de bibliotheek kost mij enkele kostbare uren. Het is niet sporadisch dat ik met tien boeken thuis kom. Dit kan maanden duren tot de verwoede leesdrift overdrijft en er weken lang geen boek meer wordt aangeraakt. Ik heb me zelfs weleens afgevraagd of dit pathologisch is.
Boeken kopen doe ik allang niet meer omdat inmiddels mijn boekenkast uitpuilt. Ik kan zeer goed 'snellezen'. Bij een oninteressante passage of een oeverloze uitweiding snel ik door de regels heen. De draad van het verhaal raak ik zelden of nooit kwijt omdat ik alles registreer. Daartegenover, als ik getroffen wordt, kan ik ademloos letter voor letter tot mij nemen.
Ik heb een zeer onhebbelijke gewoonte, althans dat is mij aangepraat door mijn omgeving.
Menig huisgenoot heeft mij betrapt. Men heeft mij zelfs een literaire barbaar genoemd. Als ik aan een nieuw boek begin en na enige pagina's goed in het verhaal zit, wil ik onmiddellijk weten hoe het afloopt. Ik sla dan het achterste hoofdstuk of de laatste bladzijden op om de clou of het plot te lezen. 
Dit onderwerp heb ik onlangs besproken in mijn kennissenkring. Ik was toch reuze nieuwsgierig of anderen dat herkennen. De koppen knikten allen ontkennend. Natuurlijk wilde iedereen z'n zegje hierover doen:

... Es, ik ben geshockeerd - volgens mij heb je geen geduld om je mee te laten voeren - je zoekt veiligheid en wil alles onder controle houden - je bent nieuwsgierig - weerzinwekkend, omdat je de spanning eruit snijdt - tegen alle leesregels in - dit ruikt naar instantbevrediging - bij de konijnen af - je bent geen boek waardig ...

Ik ging in zelfbeschouwing, nam het -goedbedoelde- rijtje kritiek nog eens door en kwam tot de volgende conclusie: Als het begin van een boek bij mij aanslaat, wil ik het nauwkeurig lezen. De spanning van een ooit naderend einde wordt mij te machtig waardoor de kans groot is dat ik het inhoudelijk ga afraffelen. Dat vind ik zonde van het boek. Als ik in den beginne alvast de clou weet, heb ik rust en kan ik uiterst voldaan en op mijn gemak vanaf het begin tot het einde doorlezen. Het allerbelangrijkste is dat ik er zelf vrede mee heb. Met een film is dat hetzelfde. Ik hoor graag van tevoren waar het over gaat en hoe het afloopt, liefst tot in de details. Dan ga ik het zelf bekijken.
Ik hou niet van verrassingen. Een onaangekondigd gezelschap mensen voor mijn huisdeur is de grootste nachtmerrie. Een surpriseparty kan me gestolen worden en van een onverwachts verrassingsreisje ga ik over m'n nek.
In het verlengde hiervan maar dan wat anders komen we op het volgende. Anderen vertellen mij dat ze bij een maaltijd het lekkerste voor het laatst bewaren. Ook dit werkt bij mij tegengesteld. Ik eet allereerst mijn lekkerste hapje op.
Stel dat de bom valt!

lokroep naast de stinkkrul


Tegenover het hoofdbureau van politie stond een van mijn favoriete haringstallen. Helaas moest deze verdwijnen. Ik mag mezelf wel een expert op haringgebied noemen gezien mijn frequente inname. Een grootgebruiker noemen ze dat. Alle haringstallen van Amsterdam en omstreken zijn mij bekend en zo langzamerhand kan ik reuze goed het kaf van het koren onderscheiden. Een belangrijk aspect van een goede haring is de wijze van fileren en wat daaraan vooraf gaat: schone handen.
Niets kan me zo ergeren wanneer de haringman/vrouw net uitgebreid zijn/haar geld heeft zitten tellen en dan met die centenhanden aan mijn haring komt. De lust vergaat me gewoonweg. Volgens mij heeft dat niets met smetvrees te maken maar met hygiëne.
Daarom is het bij de door mij bezochte haringstallen bekend: eerst handen onder de kraan en dan pas met je tengels aan mijn haring.

Destijds noteerde ik het volgende:
Vanmorgen was het weer zover. Gisteravond een leuk feestje gehad en een knots van een kater. De lokroep van de haringstal klinkt me al van verre in de oren. Strompelend ga ik richting hoofdbureau van politie. Uit de Kinkerstraat komend, steek ik het zebrapad over van de Nassaukade. Ik heb sterke tegenwind en de walgelijk penetrante geur van de pisbak op de kop van de Elandsgracht waait me al tegemoet. Ik zwenk wat naar links om de stank enigszins te ontwijken en met mijn neus tussen duim en wijsvinger schuif ik linksom langs die stinkkrul.
Daar staat net een man op de rand van de pisbak met zijn wormvormig aanhangsel te spelen. Ik heb vanwege m'n warrige kop niet zo gauw in de gaten dat ik met een gewone potloodventer te maken heb. In vol ornaat showt hij mij zijn inmiddels gestegen lid.
-Ga je lekker krullenkop, roep ik hem toe en loop door naar de dertig meter verder staande haringstal.
-Een aan de staart graag, zeg ik tegen Yvonne, de visvrouw.
Vijf minuten later staat meneer de potloodventer naast me voor een harinkie.
Ben blij dat ik m'n haring net op heb en ook dat het oostenwind is

bejaardengevangenis


Het moet niet nog gekker worden.
Onlangs las ik over criminele ouderen en vernam dat zelfs hoogbejaarde boeven die op dievenpad gaan binnenkort in de bejaardengevangenis zullen belanden.
Ik voel me -als babyboomer- bijna persoonlijk aangesproken. Dat wil niet zeggen dat ikzelf zo gauw een overtreding zou begaan want daar ben ik veel te laf en te schijterig voor.
Nu zul je maar een mager AOW-tje genieten en van je laatste geld een cadeautje voor je kleinkinderen hebben gekocht. Op dat moment krijg je een belastingaanslag waar je niet op gerekend hebt en je kachel heeft het ook al begeven. Je reserve is allang opgesoupeerd en je hebt geen cent meer te makken. Je hebt honger en steelt een brood.
Op heterdaad wordt je betrapt, onmiddellijk door oom snotneus agent in de boeien geslagen en als misdadiger afgevoerd naar het bureau. Urenlang ondervraagd naar wellicht meerdere vergrijpen en vervolgens opgesloten in de bejaardengevangenis als eindstation.
Nu zie ik de hele wereld als een open inrichting met veel idioten en psychopaten. Het gevaar loert op iedere hoek van de straat. De politie ziet echter niets maar scheurt met loeiende sirene naar een plek waar de hangouderen zich bevinden en snode plannen aan het beramen zijn.
Hoe zouden ze het beste een groep Marokkaanse jongeren in elkaar kunnen slaan en beroven. Let wel: een groep, want dapper zijn onze oudjes wel, een eenling pakken en neerknuppelen vinden ze te min.
Moedig trekken onze bejaarden gewapend met (wandel)stokken en krukken ten strijde. Zij schromen niet de rollator als wapen te gebruiken.
Vind je het gek dat ze in de bejaardenbajes terecht komen. Levenslang, maar dat is niet erg want ze leven toch niet meer zo lang.
Hoe zal zo'n nor er uitzien, vraag ik mij af. Een stoeltjeslift voor diegenen die slecht ter been zijn, een verstelbaar bed waarbij de benen hoog liggen tegen trombose en voor een goede bloedsomloop. Een e.h.b.o.post in geval van een acute hersenbloeding of hartinfarct. Aangepaste diëten voor diabetici en cholesterolarm voor diegenen met hart- en vaatziekte. Extra luiers tegen incontinentie en een speelhoek voor de verwarden en dementen.
Ik mag hopen dat het met mij nooit zover zal komen. Tegen die tijd zal ik de hypothetische pil van Drion in mijn nachtkastje leggen.

ome Barend

Recht van lijf en leden, wandelstok voor ondersteunende diensten, schrijdt hij voort. Met zijn zilverwit halflange haar, charmante lach en jongensachtige uitstraling geeft hij de indruk niet ouder dan zeventig te zijn. Ome Barend, een krasse knar van rond de tachtig komt net uit tramlijn 10.
In een oogopslag zie ik dat er wat is.
-Je ziet er bedrukt uit, oom Barend, zeg ik na onze omarming.
-Wat ik nu heb meegemaakt noemen we de omgekeerde wereld, zegt hij misprijzend.
-Even een borrel drinken in 't Monumentje oompje dan kikker je weer op, stel ik voor.
Vertel, spoor ik hem aan als we in de kroeg zijn gekomen.
-Dan zal ik maar van wal steken, zegt hij als we proosten en slaat z'n oorlam in een keer achterover.
Ik was in de overvolle tram gestapt. Twee toeristen die anderhalve zitplaats in beslag namen, wilden deze aan mij afstaan. Van de andere kant kwam een jonge vader met drie kinderen in de leeftijd van vier, vijf en zeven aanzetten. Voor ik het in de gaten had confisqueerde pa de stoel, plantte zijn kroost erop en keek vervolgens de ander kant op.
Iedereen zag het en niemand zei iets, roept hij verontwaardigd.
-En jij hield ook je mond? vraag ik verwonderd.
-Mijn eer te na om m'n bek open te trekken, bromt hij verbolgen.
-Maar wel de pest erin, opper ik.
-Wat dacht je, ik kon die hele familie wel z'n nek omdraaien. Vroeger stond de jongere voor de oudere op, dat was vanzelfsprekend. Tegenwoordig moeten die snotneuzen de beste plek hebben, stel dat het ze ook maar aan iets zou ontbreken. Ze zijn gepromoveerd tot jonge godjes. Verwend, wat heet verpest. En wij oudjes...
Oom Barend zit zich zienderogen op te winden.
Het is maar goed dat ik zeemansbenen heb, relativeert hij, doelend op zijn varende jonge jaren.
Want als kapitein op de Wilde Vaart...
Ik heb met genoegen nog een uur naar zijn avonturen geluisterd.

dilemma's

Tot de dag van vandaag kom ik mezelf tegen als iemand die moeilijk kan kiezen. Dat gaat om levenskwesties maar ook om trivialiteiten.
Zoals een dagelijks terugkerend ritueel: poets ik eerst mijn tanden voor het slapen gaan of zal ik me vast uitkleden. Ook kan de volgorde van boodschappen doen al lastig zijn of zal ik naar kroeg Alfa, Beta of Omega gaan. Soms gooi ik kop of munt. Als munt gewonnen heeft, ga ik alsnog naar de verloren kop, als eerste.
In de tijd dat ik nog wel es op reis ging, was het te hopen dat er niet meer dan een, hooguit twee hotels op m’n lijstje stonden. Als ik nummer een had gezien, wilde ik er van overtuigd zijn dat hotel twee niet beter zou zijn. Stel je zou iets moeten missen. Als er in het verschrikkelijkste geval nog hotel drie, vier, vijf, of zes in de aanbieding waren, kon dat ontaarden in een regelrechte ramp. Mijn medereizigers werden weleens goed gek van mijn besluiteloosheid.
Zo ook het restaurantfenomeen. Tafel voor het raam, nee daar zitten te veel mensen in de buurt, tafel rechts, nee de muziek te hard, tafel links... ehhe...  
Voor mij is het leven een groot dilemma. Ik denk dat het in m’n genen zit.
Ik herinner me dat mijn vader op een mooie zondagse dag kon zeggen: Kom moeder, kom kind, we gaan vandaag langs de Amstel fietsen.
Nadat alle banden waren opgepompt -de fiets gebruikten we destijds alleen om tochtjes te maken- en de tas achterop gegespt, konden we eindelijk vertrekken. In de ene helft van de fietstas zaten belegde boterhammen, thee en allerlei lekkers. De andere helft was bestemd voor mijn vaders schildersspullen: palet, tekenschrift, penselen, doek, verf en een veldezeltje. Schilderen was zijn grote passie.
We woonden toen aan de rand van Amsterdam in Oud-Zuid. Voordat we de straat uit waren begon mijn vader al te brullen: rechts af.
Maar dat was toch niet richting Amstel? Nou ja, dan maar de polder in...
Na een half uur fietsen zei vader nu maar eens naar een schilderachtig plekje uit te kijken van waaruit hij iets kon opzetten.
Goed idee. Ik wilde allang lekker rollebollen in het gras en paardebloemen, boterbloemen, madeliefjes en vergeet-mij-nietjes plukken.
Op zo’n moment kreeg vader een wonderlijk zoekende blik in zijn ogen en speurde iedere graspol tot de einder af.
Vader, daar bij die molen, wees ik enthousiast.
Nee, er staat geen treurwilg bij.
Vader, hier bij deze oude boerderij.
Nee, want de koeien staan niet mooi in verhouding tot dat huis daar. Slechte compositie, bromde hij dan.
Gek werd ik ervan als kind. Als we aan het einde van de middag alweer de eerste huizen van de Zuidelijke Wandelweg in het vizier kregen, was de lol ervan af. 
Vader mokkend omdat hij geen plekje was tegengekomen vandaag en nog geen penseel op het doek had kunnen zetten op z’n kostbare zondagmiddag.
Gelukkig waren we weer thuis en kon ik nog even met mijn vriendjes op straat, zoals mijn moeder zaliger altijd zei, lekker rossen en reupen.

koningin der duisternis

Haar melancholieke bruine ogen liggen diep verzonken in een gezicht met hoge jukbeenderen. 
-Volgens mij ken ik je van heel lang geleden, denk maar goed na, zegt ze tegen mij met lage stem.
De ogen komen me vaag bekend voor maar dat is ook alles. Ik heb deze vrouw eerder ontmoet maar waar?
-Geef me even een hint, vraag ik. 
Als een gek graaf ik door mijn verleden. Beelden schuiven over elkaar heen. Opeens zie ik diezelfde ogen in een onzeker smal jongensgezicht.
-Adje… eh Spicht... zeg ik. Ik zie het voor me in een flits. 
We waren ongeveer negen jaar. Tegenover ons woonde een gezin met allemaal meiden en één jongen: Adje. Ik herinner me weer dat Adje gepest werd zowel thuis door zijn zussen als op straat. Ik weet nog dat hij een moederskindje was. Bij het minste of geringste moest hij huilen en rende dan naar huis. 
Papkindje noemden ze hem. We deden spelletjes met elkaar op straat. Hij wilde met ons, de meisjes, spelen. Adje was de pineut, hij moest 'm altijd zijn, met verstoppertje en krijgertje. Bij touwtje springen was hij aan 't slingeren en met balspel gooide hij de bal net als de meisjes: onderhands.
Dit is dus Adje getransformeerd tot Adrienne zoals zij zich heeft voorgesteld.
-Ja, glimlacht ze, jij was toen mijn jeugdvriendinnetje. Plotseling verhuisden jullie. Ik vond het verschrikkelijk. Ik was in die tijd een bangerik maar jij nam het vaak voor me op en sloeg erop los wanneer ik gepest werd. Na jouw vertrek heb ik me een tijd erg alleen gevoeld in die boze buitenwereld.
Ik kan het me allemaal weer herinneren. Het is echter nooit tot me doorgedrongen dat hij zo op me gesteld was. Ik weet dat ik altijd al een hekel heb gehad aan treiteren en pesten en met hem te doen had als kind zijnde. Hij straalde een diepe eenzaamheid uit wat me destijds met deernis vervulde.
-Verrassend Adrienne om je nu weer te ontmoeten.
-Ik behoor tot de zogenaamde genderdysforen. Eigenlijk heb ik me altijd zeer slecht gevoeld in dat mannenlichaam. Langzamerhand begon bij mij het plan te rijpen tot geslachtsverandering. Toen ik eenmaal gekozen had voor transseksuele operaties ben ik een ander mens geworden, een vrouw zoals je ziet.
-Ik moet zeggen dat je daar aardig in geslaagd bent, je bent een charmante zelfbewuste vrouw geworden.
Opmerkzaam neem ik haar op. 
-Ik wil je even goed bekijken, jouw gezicht van toen zie ik nu zo weer voor me. Hoeveel zussen had jij eigenlijk? Volgens mij ben ik nooit bij je thuis geweest en voor zover ik het me nog herinner, hing er een geheimzinnige waas rond jouw familie. Ik heb het nooit goed kunnen plaatsen.
-Ik mocht nooit iemand mee naar huis nemen, dat klopt. Mijn moeder zei dat het huis al zo vol was en als je geïnteresseerd bent om alsnog mijn familieverhaal te horen wil ik je dat wel vertellen.
Natuurlijk wil ik dat weten en Adrienne steekt van wal. 
-Het viel niet mee, met zes zussen boven mij. Wat waren ze blij met me, zeg. Nummer zeven van de mannelijke kunne, kon mijn vader plechtstatig zeggen. Dat kunne begreep ik nooit zo want ik kon niet veel. Alles werd me uit handen genomen, initiatief mocht ik nauwelijks ontwikkelen. Men noemde ons de familie Spicht. Dat kwam doordat mijn zussen van die uitgemergelde grietjes waren. Ze hadden het uiterlijk en waren het evenbeeld van mijn zeer dominante moeder. Behalve mijn oudste zus Tonnie. Zij was een vaderskind, wellicht omdat ze zo op hem leek en altijd door hem werd voorgetrokken. Als ze me weer eens voor pantoffelheld uitschold, kruiste ik mijn vingers en gilde: sliep uit, sliep uit, klein vet monstertje. Dan moest ik maken dat ik weg kwam want Tonnie kon met haar korte kromme beentjes hard lopen.
Soms werd ik opgevangen door mijn andere zussen die pesterig begonnen te zingen: Adje is met zijn gatje in het water gevallen. Daar moest ik erg van huilen. Als mijn moeder dan in de buurt was, trok ze me troostend op schoot en drukte mijn hoofd tegen haar borsten. Op schoot zitten vond ik heerlijk want ik was een moederskind. Als mijn vader getuige was van dit tafereel schudde hij zorgelijk zijn hoofd en zei: je maakt van Adje een watje vrouw, het wordt tijd dat hij Adrie gaat heten zoals ik, we maken nog eens een flinke vent van hem, nietwaar kerel. Dan gaf hij me een flinke stoot tegen mijn bovenarm. Au, dat deed pijn. Eigenlijk moest ik dan weer huilen, ik wilde geen flinke vent zijn en er ook geen een worden. 
Dagelijks, als mijn moeder er even niet was, werd ik gepest: lulletje rozenwater of held op sokken, riepen mijn zussen me toe. Dan trok ik me terug in de bezemkast, daar deelde ik mijn verdriet en eenzaamheid met de zwabber, de bezem en het stoffer en blik. Als mijn zussen goed gehumeurd waren, dosten ze me uit. Daar heb ik mooie herinneringen aan. Ik mocht dan op een stoel staan. Ze omhulden me met voiles en vitrage, een kroon van karton op mijn hoofd en met oorbellen en sieraden van moeder omhangen noemden ze mij hun prinsesje. Als ik met lippenstift en rouge werd opgesmukt voelde ik me even van koninklijke bloede totdat Tonnie, die zich altijd achtergesteld voelde en alles verpestte, erbij kwam en mij begon te sarren met: Mietje, Mietje, driewerf Mietje. Mijn andere zussen begonnen in koor boosaardig te grijnzen. Flikker op allemaal, krijste ik dan en vloog onmiddellijk naar mijn bezemkast.
Toen mijn moeder overleed heb ik gebroken met mijn familie. Ik was dat gesar zat. Verzoenen kon en wilde ik me niet meer. Ik ben nooit Adrie junior geworden zoals mijn vader zaliger graag gezien zou hebben, verzucht zij. Toch is Adje wat geworden. 
Er speelt een glimlach om haar lippen, vol weemoed en verlangen. Adje is Adrienne, de koningin, de koningin der duisternis.

Soi Bobo

Rond het borreluur zouden we bij Adrienne zijn.
-Welkom in mijn stulpje, leuk dat jullie er zijn, verwelkomde ze Isis en mij hartelijk.
Ze had een piepklein huisje, drie kamertjes met veel tierelantijnen en prullaria.
Isis had een mooie Spaanse Jumillawijn meegenomen voor bij het eten en ik zoals beloofd een fles Kahlua.
We werden voorgesteld aan Babs, een kennis van Adrienne. Ze zag eruit, alsof ze net uit bad kwam: natte haren, schone kleren en glad geboend.
-Ik kom onder de douche vandaan, verklaarde Babs, een klein blond dikkertje, ten overvloede, haar kapsel.
-Interessant, merkte Isis op.
We schoten allen in de lach.
Babs had een zachtmoedig uiterlijk, treurende ogen en groot uitgevallen, vochtige lippen. Ze had een teruggetrokken kinnetje. Vanaf de onderkant van haar kin liep het vlees lillend door naar haar borst.
-We hebben vanavond een extra gast aan tafel. Ik dacht, waar er drie eten, kunnen er ook vier van mijn uiterst culinaire kookkunst genieten, zei Adrienne met een bevallige glimlach.
-Ik mocht mee-eten, maar moest me eerst ontdoen van vlo en luis, grinnikte Babs.
Ik vermoedde dat ze het nodige had meegemaakt. Nadat we ons met een glas wijn in de pluche kussens hadden geïnstalleerd, onthulde ze bijna onmiddellijk haar verhaal dat ze duidelijk kwijt wilde. Wij moedigden haar aan.
-Ik ben zo stom geweest om me letterlijk en figuurlijk een oor te laten aannaaien. Ik ben er met open ogen ingetrapt en hij heeft me uitgekleed tot op het bot, mompelde Babs. Vorig jaar had ik mijn baan opgezegd omdat ik een erfenisje had gekregen van mijn vader die na een lang ziekbed als laatste familielid was overleden. Ik wilde een wereldreis maken van dat geld, iets wat al jarenlang in mijn achterhoofd zat. Met een halve ton op zak meende ik wel ver te komen. Geld speelt geen rol dacht ik en begon mijn avontuur in Zuid-Amerika. Prachtige dingen gezien. Zijn jullie weleens in Vuurland geweest? Schitterend! Daar waan je je niet meer op deze wereld. Van daaruit vloog ik naar Australië en Nieuw-Zeeland en toen naar Azië. In India kwam ik toevalligerwijze in een negorij terecht en laat ik nou denken daar de Grote Liefde van mijn leven ontmoet te hebben.
-Moslim, Boeddhist of Hindoe? vroeg ik.
-Hindoe, hij scheen de held van het dorp te zijn en stond in hoog aanzien vanwege zijn uitzonderlijke intelligentie. Ook verrichtte hij wonderen en genas mensen op afstand, althans, dat vertelde hij.
-En jij geloofde dat allemaal? schamperde Adrienne.
-Waarom zou ik daaraan twijfelen, ik geloof nog steeds in de goedheid van de mens. Hij vertelde me in gebrekkig Engels dat hij stapelgek op me was. Ik was weliswaar twintig jaar ouder dan hij maar dat maakte hem niets uit en mij ook niet. Het karma had ons namelijk bij elkaar gebracht, zei hij.
-Wat bedoelde hij daarmee in vishnu’snaam, vroeg Isis bij wijze van kwinkslag.
-Wet van oorzaak en gevolg, weet je wel, zei Babs, lichtelijk op haar tenen getrapt. Je hebt oude en jonge zielen en hij vertelde mij dat wij oude zielen waren en dat we elkaar daarom hier op dit moment ontmoet hadden.
-Hoe heet die ouwe ziel van jou? vroeg Adrienne met enige spot in haar stem en schonk onze glazen nog eens vol.
-Soi Bobo, antwoordde Babs, er was echter een maar. Niemand mocht iets van onze verkering weten. Ik moest bijvoorbeeld altijd een halve meter achter hem lopen en we mochten elkaar in het openbaar absoluut niet aanraken, laat staan kussen. Zijn familie mocht er niets van weten dus alles moest stiekem. Ik had best wel begrip voor deze situatie want ik wilde niet dat hij uit zijn familie zou worden gestoten om mij.
Enfin, ik nodigde Soi Bobo uit mee naar Nederland te gaan. Daar had hij wel oren naar maar hij had geen rooie cent. Nou dat was geen enkel probleem want dat had ik. Dus ik gaf hem geld voor de reis en stortte nog 25.000 euro extra op zijn rekening want hij moest aan het consulaat laten zien dat hij geld had om weg te kunnen en Nederland in te mogen. Uiteindelijk liep alles spaak, volgens mij door allerlei bureaucratische regeltjes. Het was een grote teleurstelling voor ons want ik moest alleen naar huis en orde op zaken stellen omdat ik drie maanden weg was geweest. Er zat ook al een flink gat in mijn erfenis. Soi Bobo en ik belden of mailden elkaar dagelijks, ik had namelijk m’n laptop bij hem achtergelaten. Hij schreef me liefdesgedichten en liet me weten van ons geld een ashram te hebben gekocht. De mensen in het dorp hadden hem tot goeroe uitgeroepen. Ik zou zijn rechterhand worden en zijn raadgeefster, sprak hij. Hij vond dat hij goddelijke gaven had en het karma had hem verteld dat hij op weg naar verlichting was. Het leek hem een goed idee dat ik hem vanaf dat moment Swami Bobo zou noemen. Er moest nog wel wat geld komen voor ons goede doel. Ik heb flinke bedragen op zijn rekening gestort.
-Maar kind dan toch en dat allemaal in het kader van de grote goddelijke liefde, opperde ik.
Ongelooflijk dat iemand daar in kon trappen.
-Je moet toch ergens in geloven en kunnen vertrouwen, was mijn idee, verdedigde Babs zich wat pinnig.
Op een gegeven moment kwam ik erachter dat ik nog maar zes maanden van mijn geld zou kunnen leven op de manier zoals ik het deed. Ik besloot een ticket te kopen en naar mijn Bobo, pardon Swami Bobo, te gaan. Ik dacht, dan ga ik daar wonen en stel me ter beschikking aan mijn goddelijke goeroe. We zouden een imperium scheppen, had hij bedacht. Toen hij er echter achter kwam dat ik bijna door mijn geld heen was en er dus niets meer te plukken viel, draaide hij om als een blad aan een boom en liet me weten dat ik onmiddellijk de ashram moest verlaten omdat ik een slechte westerse uitstraling had. Ik snapte er helemaal niks van begrijpen jullie dat?
Ineens gaf Babs haar tranen de vrije loop en kwam alle frustratie van de laatste maanden er uit.
-Toen ik volkomen ontgoocheld in Nederland terugkwam, stond de deurwaarder voor mijn neus. Ik was blut en rekeningen van creditcards en cheques, die ik niet had uitgegeven, kwamen in dozijnen binnenstromen. Tot overmaat van ramp had ik een gigantische belastingaanslag omdat er iets met de erfenis niet goed was verrekend. Om een lang verhaal kort te maken: Ik werd mijn huis uitgezet, stond op straat en alles werd verkocht.
-En die cheques heeft die snotneus van een Jan-Lul-Bobo zeker allemaal van je gejat, veronderstelde Adrienne.
-Ik had hem nota bene nog zo vertrouwd, snotterde Babs, ik heb geen enkel zakelijk inzicht en zal het nooit krijgen ook.
-Ik zou die etterbak een flinke rot schop verkocht hebben of een kogel in z’n reet hebben geschoten maar dit had ik nooit gepikt, riep Isis verontwaardigd.
-Als iemand je op de rechterwang slaat, keer hem dan ook de andere toe, staat in de bijbel, jammerde Babs door.
-Ook dat nog, riep Isis, nu ben je dus volkomen bankroet?
-Ja, het is niet te geloven, ik heb geen rooie cent meer. Een uitkering krijg ik niet omdat ik die erfenis heb gehad. Bovendien, als ik maar iets op m’n rekening zou hebben staan, krijg ik alle schuldeisers op mijn nek van de ongedekte creditcards. Ik sta als het ware met m’n rug tegen de muur en moet me met bedelen overeind houden. Ik kan niet van de wind leven en teer dus eigenlijk op de giften en gaven van voorbijgangers.
-En hij lekker de blits maken in dat dorp van hem met jouw geld, kon Isis niet nalaten eraan toe te voegen.
-Ja, en geen instantie kan me verder helpen. Ik kan niets bewijzen en ze bemoeien zich doodleuk nergens mee.
-Dat is bekend, zei ik, de overheid bemoeit zich altijd met dingen die haar niet aangaan maar bekommert zich verder nergens om.
-In ieder geval ben ik blij nu hier te zitten, beëindigde Babs haar verhaal, vanavond kruip ik bijtijds in mijn doos onder de brug, dan ben ik morgen vroeg weer op.

overdracht

Gek werd hij van al zijn patiënten zo langzamerhand. 
Zijn bloeiende praktijk in het centrum van de stad had hem geen windeieren gelegd. G.S.M. Zieltjens was psychiater, voornamelijk bekend als behandelaar van psychosomatische aandoeningen, angsten, fobieën, depressies, relatie- en seksuele problemen. 
Door alle drukte, onrust en verdriet van de laatste jaren schreef hij voor zichzelf zijn eigen medicijnen uit. Inmiddels was hij grootgebruiker geworden: xanax, om de hele dag rustig te blijven en zijn angsten te onderdrukken, prozac tegen z'n depressies en rohypnol om goed te kunnen slapen. Imferon, tevens geschikt als pepmiddel, diende hij zich per injectie toe voor zijn chronische bloedarmoede.
Het was twaalf jaar en zes maanden geleden, hij hield dat nog wekelijks bij op de kalender, dat zijn dierbare vrouw van hem was weggerukt. Op Allerzielen maakte een hartinfarct een einde aan haar leven. Kort daarop overkwam hem de tweede catastrofe. 
Voor zijn intelligente dochter Roos had hij een briljante opleiding in petto. Ooit zou ze zijn praktijk overnemen had hij bedacht. In werkelijkheid liep het geheel anders. Waarom had hij toch niet gezien dat ze stiekem in zijn gifkastje, zijn huisapotheek, scharrelde. 
Het begon met benzo's en werd allengs erger. Van valium ging ze over op opiaten. In zijn eigen huis speelde het drama zich af. Hij, psychiater G.S.M. Zieltjens had niets in de gaten. Hij kon zich wel voor z'n kop slaan achteraf. 
Op zestien jarige leeftijd liep Roos weg. Soms kwam ze thuis om geld te vragen voor haar behoeftes. Vaak waren er kostbare spullen verdwenen als ze haar hielen had gelicht. Menigmaal zag hij haar achter het Centraal Station staan. Eenzaam, bleek, holle ogen. Het drong hem door merg en been, het sneed hem door de ziel, zijn hart brak. Zijn eens zo blozende meid was afgetakeld, een junk, een wrak geworden.
Daar gaat de bel. Mevrouw Sorgdrager is zijn laatste patiënt voor vandaag. Lusteloos loopt Zieltjens naar de deur.
-Neemt u plaats op de divan.
Sandra Sorgdrager lijdt aan het atlassyndroom. Ze heeft het gevoel het leed van de hele wereld op haar schouders te torsen. Aan de ene kant is dat haar tragiek aan de andere kant pronkt ze ermee.
-Dokter, ik heb heerlijke bonbons gekocht, wilt u er eentje?
-Nee dank u.
Zieltjens kauwt verveeld door op z'n kauwgom en neemt plaats naast de divan.
Sorgdrager duikt onmiddellijk in haar slachtofferrol: -dokter, Ik heb me deze week nuttig en doelmatig ingezet, voor familie, vriend en buur.
Zieltjens kijkt haar peinzend aan: haar idealisme heeft zich weer eens op dienstbaarheid gericht
-Mijn nicht Nora vroeg of ik haar kamer wilde witten. Ik heb eergisteren meteen een kwast en latex gekocht en ben aan de slag gegaan. Gisteren ben ik met buurvrouw Boerlaat naar het ziekenhuis gegaan. Zij zou kunstmatig geïnsemineerd worden met het zaad van een onbekende donor.
Ik stond onmiddellijk voor ze klaar om als steun in de rug te fungeren want ze hebben me zo nodig, zeurt ze verder.
Begrijpt ze dan nog niet dat ze zich teveel in dienst stelt voor de goegemeente en daardoor zichzelf vergeet ...
-Voor mijn vriendin Frieda ben ik naar de slager gegaan om een biefstukje te kopen, tante Truus heb ik helpen verhuizen en voor buurman Brugmans heb ik een Panorama meegenomen.
Die laat zich ook voor elk karretje spannen ...
-Overal zet ik me voor in, sloof ik me uit en word ik niet op werkelijke waarde geschat, jammert ze voort.
Snapt ze dan nog steeds niet dat ze haar 'ik' bevestigd wil zien ...
-Ik ben zo dienstbaar en hulpvaardig geweest en ben o zo moe.
Ja-ha, dat is 't nou juist ....
-Mijn positie is ondergeschikt, ik moet me altijd maar conformeren, ik...
Met haar is het water naar de zee dragen ...
-... heb de gehele mensheid zo lief.
Gadverdamme wat een selectief vermogen ...
-Men ziet me niet staan.
Jezus nog an toe ...
Daar gaat ze weer. Huilen, snikken, zoals gewoonlijk. De door ellende geprojecteerde tranen vloeien rijkelijk. Altijd hetzelfde liedje. Week in, week uit.
Hij kan het niet meer aanhoren. Het krassen van zijn pen maakt een eind aan de sessie. Hij schrijft een recept uit: 30 xanax, 30 temazepam en de pil van drion.
-En nu opsodemieteren. Ik wil je nooit meer zien. Ik word stapelgek van jou.
Zo, dat is dat. Hij loopt naar z'n gifkastje en geeft zichzelf een shot morfine. Een heerlijke indolentie trekt door hem heen. Een gelukzalige rust en tegelijkertijd euforisch gevoel maakt zich van hem meester. Er is even helemaal niets meer. Morgen maakt hij een afspraak met de psychiater.
G.S.M. Zieltjens gaat in psychoanalyse.

gertje

Toen ik zaterdag van de Noordermarkt afkwam en langs mijn oude woninkje reed in de Jordaan, stond de deur open.
Nieuwsgierig loerde ik naar binnen en zag dat het trapgat was afgesloten. Een damesjup en een paar koters stonden bij de deuropening en ik begreep dat zij daar nu woonden. Het hele pand hadden ze gekocht en de ingang was via het benedenhuis. Mijn oude trap fungeerde als berghok.
Zesenveertig jaar geleden woonde ik op de eerste verdieping van dat huis in de Tuinstraat voor slechts drieëntwintig gulden per maand. Gertje woonde in de Egelantiersstraat pal achter mij. Ze was etser en leed aan manies. Tijdens de periodes van hard werken, etste ze duurzaam naar een expositie toe, ruimde obsessief haar huis op en leefde als kluizenaar. Ogenschijnlijk degelijk en solide.
Als het omsloeg, kwam ze in de oppositie: 180 graden de andere kant op. Haar huis werd een puinhoop, haar ogen stonden bezeten, het was afgelopen met werken en ze hing uitsluitend nog maar in de kroeg rond. Ze verzoop al haar geld, gaf gulhartig rondjes weg en gedroeg zich als een furie.
Als ik met haar aan de bar hing, moest geen man het proberen naar mij te lonken, laat staan versieren want Gertje sprong op en met het gebaar van een Gorilla die op z'n borst klopt, brulde ze dan: kijk voor je, dat wijf is van mij-ijijijijijijij.
Althans dat laatste dacht ze.
Tenslotte werd haar overal de deur geweigerd met name die van het café. Alle grenzen vervaagden, ze kon werkelijkheid niet meer van illusie onderscheiden en ze fantaseerde erop los.
In die periode hield ze op zekere dag voor enkele vrienden een elitair feestje. Ook ik behoorde bij de genodigden. We zouden komen eten.
Kip uit de oven, verklapte ze met een té ondeugende blik.
Het bezoek druppelde binnen en op haar platje heerste al gauw een grote feestvreugde. De ene fles wijn na de andere werd achterover geslagen en iemand had rode Libanon bij zich. Dat was nog eens goeie hasj.
Daar kwam Gertje aan met een grote schaal waarop vier dampende kippen lagen.
Het selecte gezelschap bestond uit kunstenaars, leeglopers, nietsnutten en ander langharig werkschuw tuig die al een paar dagen bijna niks gegeten hadden vanwege hun lege beurs. Niets kon de feestvreugde meer verstoren.
In de tuin naast ons hoorden we opeens een luid gevloek. De buurman, die tevens kippenboer was, liep met een rood aangelopen, van huisuit vadsige, bolle kop naar de rand van het platje. 
Hij had toch altijd eenentwintig kippen in z’n tuin lopen...
Hij telde razendsnel zijn farm en brulde: ik heb er nu nog maar zeventien en jullie… en jullie… en jullie… Hij sprong zowat uit z’n vel.
Ja, grijnsde Gertje boosaardig met haar puntige wijsvinger naar de gebraden hennen wijzend: en die… en die… en die… zijn van jou-ououououououou!

adel arbeid


Ik vraag me vaak af waarom ik zo naar randfiguren trek of naar mensen die op het scherp van de snede lopen. Niet uit idealistische overweging en ook niet omdat ik met ze te doen heb of dat ik ze zo nodig moet helpen. Nee, waarschijnlijk haal ik er voor mij zelf iets uit. Doorgaans hebben ze een eigenheid die mij kennelijk aantrekt. Ik kan heel slecht tegen gebaande wegen, ook op persoonlijk niveau en ben niet vies van sensatie maar dan wel met stijl. Ik ben allergisch voor platvloersheid. 
In de jaren zestig had ik een vriend, Sjoerd genaamd. Het gerucht ging dat hij van adel was en ooit stinkend rijk was geweest. Daar zag je niet veel meer van. Blootshoofds en barrevoets verplaatste hij zich door Amsterdam. De kleding die hij droeg bestond uit niet meer dan een paar aan elkaar geknoopte draadjes katoen. Hij had lang grijzend haar en een baard tot aan zijn navel. Menigeen zag hem voor de vleesgeworden Christus aan en ook hij hield die mythe graag in stand. Zijn grijsblauwe ogen lagen wat verzonken in zijn magere gezicht en zijn van nature rijzige gestalte neigde zich te buigen. ‘s Nachts stond hij weleens voor mijn bed, dan dacht ik dat ik ‘een verschijning' had. Als ik dan zag dat het Sjoerd was die langs de regenpijp omhoog was geklommen en vervolgens door het geopende raam naar binnen was gestapt, wist ik dat het om een borreltje ging.
‘Eentje maar,' zei hij met een kwajongensachtige lach op zijn gezicht.
'Nou, eentje dan,' verzuchtte ik, ‘je weet de weg.'
Na dat borreltje klom hij het raam weer uit en bracht de nacht door in de zandbak naast het huis waar ik woonde. Hij had bijna nooit geld maar als hij het had, was het binnen een dag op. Hij had eens een briefje van honderd gulden op zak en stak het zomaar in de fik en zei: ‘Ach, als ik iets nodig heb dan neem ik het wel.' Op die manier liet hij zien wat hij van geld vond. Op een dag belde mijn vriendin Gertje al vroeg in de ochtend bij me aan. Zij stoorde me in mijn winterslaap.
‘Sjoerd heeft gisteravond een ongeluk gehad', zei ze ongerust, ‘hij ligt in het ziekenhuis.'
Een paar uur later toen we bij hem in het Wilhelminagasthuis waren, zat Sjoerd alweer monter en frisgewassen tussen de witte lakens. Een verpleegster zat op het randje van zijn bed en draaide vlechtjes in zijn baard. Grinnikend zei hij dat het geen kwaad kon om in deze barre tijden eens even in een echt bed te slapen en lekker verzorgd te worden. En ach ja, die auto had hem lichtelijk aangereden en toen de ambulance kwam, dacht hij laat maar gaan, ik zie wel hoe het loopt.
Drie dagen later haalden Gertje en ik hem weer op uit het ziekenhuis. Ik geloofde mijn ogen niet. Daar kwam Sjoerd aangelopen. In een keurig pak, zijn haar pas gewassen, kortom: spic en span. Hij droeg een grote koffer.
‘Wat zit daar in die koffer, Sjoerd,' vroeg ik, het meest vreselijke vermoedend. ‘Armen en benen op sterk water, of zo?'
‘Dat laat ik je straks wel zien,' grijnsde hij.
In mijn Fiatje 600 scheurden we door de straten want met mijn grenzeloze nieuwsgierigheid kon ik het moment suprême bijna niet afwachten.Toen wij bij mij thuis kwamen, ging de koffer open en daar kwamen uit: een paar operatiejassen, een verpleegsterscape, twee doktersjassen, een stethoscoop en nog enige operatie-instrumenten.
Zo komt Splinter door de winter dacht ik bij mezelf oftewel: arbeid adelt maar de adel arbeidt niet.

zwervers

Dagelijks rij ik door mijn favoriete parkje en kom een paar zwervers tegen die op een bankje zitten te vergaderen. Uitbundig word ik begroet en enthousiast toeterend zwaai ik altijd terug.
Nu ervaar ik iedere dag als een feestdag en vandaag bij uitstek. Ik heb zin om ze eens prettig te onthalen op een biertje met een paar nieuwe haringen.
Het trio stelt zich aan me voor als Moor, de Stille en de Manke.
'Slapen jullie bij het Leger des Heils of op straat?' vraag ik hen als ik ze een biertje aanreik.
'Soms ga ik naar het HVO, oftewel Hulp Voor Onbehuisden, maar met dit mooie weer slaap ik graag buiten. Mij moeten ze niet opsluiten op zo’n zaal met allemaal boeren- en schetenlatende snurkers om me heen. Daar word ik niet goed van,' geeft Moor als commentaar.
'En dan al die zweetvoeten van die tien dagen ongewassen sujetten, niets voor mij,' vult de Manke aan.
'Trouwens, we moeten ons eerst ontdoen van vlo en luis,' zegt Moor grinnikend.
'Daar heb je hem weer hoor, onze bestrijdingsdienst voor ongedierte,' meesmuilt de Manke.
'Wat mij nou intrigeert is hoe jullie op straat terecht zijn gekomen, je bent toch niet van het ene op het andere moment zwerver geworden, lijkt mij.'
Moor kijkt me aan met zijn diepliggende enigszins dicht bij elkaar staande ogen wat hem iets dierlijks geeft alsof hij zijn oren niet gelooft. Hij is lang en pezig, heeft ingevallen wangen, borstelige wenkbrauwen en ziet er strijdlustig uit. Ik schat hem rond de vijftig.
Hij verklaart onmiddellijk zijn verbazing: 'Ach, als je geïnteresseerd bent, wil ik je daar wel over vertellen, meestal kan het mensen geen fluit schelen. Het is een proces van jaren geweest. Al in m'n prille jeugd had ik een passie: vliegtuigen maken. Ik knutselde hele Fokker Friendships in elkaar. Piloot wilde ik worden, dat stond vast. Mijn ouders waren niet onbemiddeld en hadden een goede toekomst voor mij in petto. Studeren zou ik totdat mijn moeder op zekere dag tegen me zei: als jij later een goede baan hebt jongen dan moet jij voor mij zorgen als ik oud ben. Het was onmiddellijk voorbij. Piloot wilde ik niet meer worden en ik wenste me zeker geen goede baan. Alleen al bij de gedachte werd de druk me te zwaar en mijn moeder op m’n nek leek me het ergste wat me kon overkomen. Ik kon dat mens niet luchten of zien. Vaak kreeg ik, terwijl ik me van geen kwaad bewust was, zomaar met de vlakke hand, een pets voor mijn kop.'
Hij kijkt peinzend voor zich uit, draait een shaggie, neemt een slok bier en vervolgt zijn verhaal: 'Samen met mijn vriend Pieter, waar ik eigenlijk niet mee om mocht gaan omdat hij beneden onze stand was, begaf ik me op het verkeerde pad. Alles wat ik deed en liet schoot bij mijn moeder in het verkeerde keelgat. Ik kon niets goed doen in haar ogen. Ze noemde me een nietsnut. Mijn vader zweeg in alle talen, die bemoeide zich nergens mee. Thuis aten we macrobiotisch. Met Pieter ging ik me te buiten aan kroketten en frikadellen uit de muur.'
Ik grabbel in m'n boodschappentas en reik Moor een wortel aan. 'Ter herinnering aan je macrobiotische periode,' lach ik met een knipoog.
'Je bent te goed voor deze wereld, Es,' zucht Moor.
'Ja, die indruk heb ik altijd al gehad jongens, maar niemand die het ziet,' zeg ik ironisch. 'Jullie ook een wortel, weet je wat, neem het hele bos peentjes maar.'
'Zo, we worden vandaag in de watten gelegd,' oppert de Stille die zijn naam eer aan doet.
'Is weer eens wat anders dan de hele dag tegen die koppen van jullie aan kijken,' zegt de Manke, 'maar Moor, vervolg je verhaal, ik hang aan je lippen.'
'Toen ik de leeftijd van dertien jaar had bereikt, was ik niet meer te houden. Ik ondermijnde moeders gezag, zei ze geregeld en toen ze me voor de zoveelste keer een harde por gaf met haar beruchte zegelring gaf ik haar zo een lel terug dat ze van de trap aftuimelde. Ik had het gedaan natuurlijk, ik moest naar het internaat, daar zou ik een heropvoeding krijgen. Na een half jaar liep ik daar weg want die pedofiele fraters konden met hun poten niet van me afblijven. Gore pisnichten waren het. Ze zaten voortdurend achter me aan. Ik was het zat. Ik ging zwerven.'
'Je was pas dertien toen je ging zwerven?' onderbrak ik zijn relaas.
'Ja, en het gekke was, ik wist niet beter. Voor mij was het leven een grote leugen.'
'En kon je dan niet bij familie of kennissen terecht?' schampert de Manke.
'Jawel, tijdelijk. Door tante Tilly, een zus van mijn moeder en alcoholiste van beroep, werd ik liefdevol opgevangen. Ze gaf me onderdak. Samen met haar ging ik groene mannetjes vangen als ze weer een delirium had. Tante Tilly had in ieder geval het beste met mij voor maar op een avond toen ze een stuk dope in m’n jaszak vond, kon ze de verantwoording niet meer aan en overlegde met m’n moeder. Binnen tien minuten stond de overvalwagen van de politie voor de deur en werd ik als crimineel -geboeid- afgevoerd. M’n vijftiende verjaardag vierde ik in de gevangenis.'
'God zal me beware, het zal je maar gebeuren,' mompel ik.
'Dat kun je wel zeggen. Het vertrouwen in de mensheid werd er in ieder geval niet beter op,' verzekert Moor en hervat zijn geschiedenis. 'Voor galg en rad groeit hij op, hoorde ik via omwegen mijn moeder zeggen. Wie had dat ooit gedacht, die leuke vrolijke kleuter met die schattige blonde krulletjes, dat lieve onbevangen jongetje, zei die lelijke heks, die verraadster, die bedriegster. Was ze maar doodgevallen van de trap destijds.' Met de blik op oneindig neemt hij een stuk haring.  'Mmmmm heerlijk,' prevelt hij voor zich uit. 'Eigenlijk heb ik nooit en nergens meer kunnen aarden. Voortdurend werd ik weggejaagd en niet goed bevonden. Stempel, afgekeurd, uit. Ik moest me met bedelen en stelen in leven houden.'
Moor is duidelijk geïmponeerd en aangedaan door zijn eigen woorden. 'Weet je wat ik nog het ergste heb gevonden?' vraagt hij en zonder ons antwoord af te wachten, 'toen ik op een van mijn strooptochten Pieter tegenkwam, in jaren niet meer gezien. Ik wist niet wat ik zag, perfect in een driedelig pak met een keurig overhemd. Geflankeerd door twee nette heren. Ze voerden diepzinnige gesprekken over de Dow(n)Jones en de AEX. Pieter had het ver geschopt in zijn leven. Het zag er naar uit dat hij effectenmakelaar was geworden en deed alsof hij me niet zag. Hij negeerde me en schaamde zich voor mij. Ik volgde hem nog een tijdje. Telkens keek hij schichtig achterom. De schijtbak, klerelijer, kloothommel, zakkenwasser,' eindigt hij zijn verhaal.
'Nou nou, een beetje minder kan ook wel Moor, mijn fijnbesnaarde wezen is niet bestand tegen zoveel verbaal geweld,' reageert de Stille quasi geshockeerd, 'in dit park wordt niet gescholden, daar ben ik mordicus tegen.'
'Dan hebben jullie mij nog nooit gehoord. Je kunt je er nog kwaad om maken Moor en terecht,' reageert de Manke betrokken, 'soms moet je even stoom afblazen en dan let je niet altijd op je woorden.'
'Wat heet kwaad, razend kun je beter zeggen. Het ontbrak er nog maar aan dat niet drie maal de haan kraaide. Ik heb me zeer verloochend gevoeld en nog wel door hem, mijn beste vriend van toen.'
'Maar Moor, één ding, jij kunt lekker iedere dag genieten van je vrijheid en ik strek weer eens de benen, heren het is me een waar genoegen.'
'Dag Es, kom je nog eens langs!'
'Jazeker, wis en warempel.'



de mobiele mens

Een grote ergernis van deze tijd is het mobieltje. Hier is het eerste en laatste woord niet over gezegd.
Aangezien ik niet wens uitgemaakt te worden voor iemand die niet met haar tijd meegaat, verplaats ook ik mij tegenwoordig mobiel door het leven. Volledige aanpassing ligt namelijk geheel in mijn aard.
Even los van het veel gehoorde verplichte meeluisteren op terrassen en in cafés, treinen, trams en noem maar op openbare ruimten, ligt mijn grootste ergernis op straat en op het fietspad.
Opgewekt en nietsvermoedend toer ik door de stad. Uit het niets komt een fietser mij spookrijdend met verdwaasde kop en blik op oneindig tegemoet met aan zijn oor het o zo vermaledijde mobieltje. Ik word min of meer gedwongen het hazenpad te kiezen en het trottoir op te stuiteren rakelings langs een paar voetgangers.
Dat scheelde maar een haartje dame, hoor ik een geschrokken oude man zeggen, heeft u soms te diep in het glaasje gekeken.
Ik krijg de neiging om lik op stuk te geven met een: zal ik even blazen meneer, maar de ouwe kijkt mij zo meewarig aan dat ik mijn woorden inslik en mompel in vervolg beter uit te kijken.
Nog geen kwartier later word ik geconfronteerd met een hard kakelende meid die het presteert om de volgende tien minuten achter me te blijven plakken. Ieder stoplicht staat op rood. Ik wacht, zij wacht. Ik rij, zij rijdt. Als ik sneller ga, doet zij dat ook. Neem ik gas terug, volgt ze me op de voet. Zelfs een zijstraat afslaan heeft geen zin, zij heeft kennelijk dezelfde route in gedachte.
Een vernietigende blik over mijn schouder wil ook al niet helpen. Haar inmiddels zeurende stem, nu klagend over haar voorbije liefdesaffaire, kan ik wel wat aandoen. Fantasieën dringen zich aan me op. Hoe zou ze kunnen stikken in een graatje of haar keelgat verbranden aan een lepel hete soep. Hoe snoer je in godsnaam iemand de mond. Er staat mij maar een ding te doen, aan de kant gaan met m'n vervoermiddel.
Ter plekke realiseer ik me dat ik dat beter tien minuten eerder had kunnen doen.

Anemie


Vorige maand stond er in de krant.  
Aanbieding: onze ouderwetse bloedworst, recept uit grootmoeders tijd bij slagerij La Viande

Mijn bloedhond Anemie kijkt me kwijlend aan. Sinds ik haar heb leren lezen moest ik een abonnement op de Trouw nemen.
Geen schepsel op aarde is zo intelligent, aanhankelijk en eerlijk als een hond, blaft ze me dagelijks toe. 
De Trouw is een paradijsblad voor dieren, een lui- en lekkerland. 
Een hele pagina is gewijd aan Dieren en hun benodigdheden.
Uren kan Anemie turen op deze bladzijde: Alles voor de huisvesting, verzorging en voeding van uw hond.
Bij het woord voeding loopt het water haar in de bek. Ze denkt dan aan haar dagelijkse portie rauwe pens. Vooral de penetrante geur brengt haar in extase.
Dierenasielen. Ze moet er niet aan denken.
Dierenwinkels, gespecialiseerd in frettenbenodigdheden en chinchilla’s. Dat vindt ze maar niks.
Dierenartsen en -klinieken. In geval van nood.
Dierenbescherming. In bijzondere omstandigheden zoals bijvoorbeeld zinloos geweld.
Dieren-fysiotherapeuten en -psychologen. Een filosofisch geblaf met de hondenfluisteraar is nooit weg.
Dierengroothandel. Hier moet ze erg kwispelen, dat gaat vanzelf, behalve bij alle africhtingsmaterialen.
Dierenhulp. Je kan maar niet weten.
Dierenpensions. Voor het geval dat.
Dierenbegraafplaatsen en crematoria de Eeuwige Jachtvelden. Lijkt haar wel wat te zijner tijd. 
Kan ze oneindig dromen van fretten- en chinchillaworst.
Bij de alinea Dierentuin gaan haar haren recht overeind staan en snuift ze verachtelijk. 
Tijdens ons laatste bezoek aan Artis heeft ze een serieus gesprek gevoerd met een wolf op leeftijd die achter een ijzeren hek zat. Anemie was daarna boos en verdrietig. Ademloos heeft ze geluisterd naar haar verre neef. Hij sprak met haar over zijn jarenlange gevangenis. Ze trok haar lip op tijdens de dialoog, gromde wat en leek op een vampier met haar lange ontblote hoektanden. Zelfs haar kluif moest ze niet meer. Een tijd lang heb ik haar niet meer horen blaffen van pure emotie.
Voor Anemie steek ik mijn hand in het vuur. Goudeerlijk is ze, behalve die ene keer bij La Viande.
In een vlaag van verstandsverbijstering had ze een worst gestolen.
Niet omdat ik thuis niets te eten krijg, haastte ze zich mij toe te brommen naderhand, maar hij lag daar te pronken en uit te wasemen in de etalage.
Ze kon eenvoudigweg de verleiding niet weerstaan. Het was slechts een sprong en maken dat je weg komt.
Jan Speksnijder, de eigenaar van de zaak, had haar tot aan de hoek van de straat met een slagersmes achterna gezeten onder luid gekrijs: Onbetrouwbare rot hond, dit is de vierde keer dat je mijn worst steelt, ik maak nog eens gehakt van jou.
Die dag zat ik heerlijk van mijn wijn te genieten toen Anemie binnen kwam galopperen. De resten bloedworst kleefden aan haar bek en snorharen.
Die Speksnijder zoekt spijkers op laag water en maakt van een mug een olifant, kefte ze obstinaat. Ik ben nog eerlijker dan de Dierenleenbank en heb slechts één keer de weelde van de worst niet kunnen weerstaan. Hij noemt mij een dief en zegt dat ik vier keer heb gestolen en dat is niet waar.
Ze zag er bleek van. Ze heeft een hoge tol moeten betalen. 
Onze dagelijkse wandel is nu niet meer langs La Viande
Anemie heeft een voorlopig straatverbod gekregen.

verrijzenis


Opa Olivier was geen verliezer. Hij had zijn leven gestreden voor God, Volk en Vaderland. De strijd tussen recht en onrecht was zijn stokpaardje.
Ik jaag farizeeërs, schriftgeleerden en huichelaars mijn tempel uit, was zijn veel gehoord adagium. Daarmee gaf hij te kennen: wees oprecht, draai er niet omheen.
Hij had een hekel aan schijnheiligheid en haatte hoogmoed en arrogantie. Was hij het slachtoffer van zijn hoge leeftijd geworden waar werkelijkheid en verbeelding door elkaar heenliepen of was hij een ziener?
Opa Olivier liep doorgaans op een schoen en een slof. Hij was de held van Huize Sint Petrus. Hij had de respectabele leeftijd van 105 bereikt en had als oudste bewoner privileges verworven. Opa Olivier waande zich het eeuwige leven en zag zich als Gods Zoon.
Afgelopen goede vrijdag ging ik naar het bejaardentehuis. Daar zat opa Olivier met de doornenkroon op zijn hoofd, Christus Zelf te wezen. Hij had twaalf oude mannen om zich heen verzameld.
Aangenaam, de bende van twaalf mijn apostelen, zei hij met enige stemverheffing. Hij stond erop om die middag aan het kruis genageld te worden. Dan zou hij als lam Gods de zonde van de wereld wegwassen, had hij gepreveld. De mensheid zou zonder gewin of verlies voortgang maken. Als hij zou overlijden, moest men hem in doeken wikkelen en zou zijn begrafenis in aanwezigheid van zijn engelen -de bejaarden- moeten plaatsvinden, had hij verder gemompeld.
Alles in het juiste midden, opa? vroeg ik.
Alle hens aan dek, fluisterde opa Olivier die bijna verdronk in de oceaan van het  leven.
Tot ziens bij de wederopstanding, waren zijn laatste woorden.
Met Pasen is hij ten hemel gestegen.

kroniek


Hieronder verschijnt de zesdelige kroniek over de avonturen van een aan spiritualiën verslaafd fenomeen mens.

Fragmenten uit: Verborgen jaargangen.

voorjaarsdepressie

Fréderik Vriesema is mijn echtgenoot. Hij is de vorst van ons klein-frieseland. Zijn grootste lol is een barre winter. Daar schept hij buitengewoon genoegen in.
Voor mij mag het altijd laat licht en vroeg donker zijn, hoor ik hem regelmatig roepen. Eindeloos zou hij de winter willen laten voortduren. Als de rijp op de daken ligt, leeft hij op. Als het vriest dat het kraakt en hij kan schaatsen op zijn eigen frieselandse boerenwetering is hij volkomen in zijn element. Een innige relatie onderhoudt Fré met zijn dikke wollen winterwanten. In een vroegere liefdevolle bui heb ik ze zelf voor hem gebreid, écht schapenwol.
Als de sneeuwklokjes in februari hun kopjes opsteken, gebeurt er iets vreemds met Fré. Er vindt een gedaanteverandering plaats. Er is sprake van een zekere ambivalentie. De winter nadert zijn einde. Nostalgisch kijkt hij me aan en meldt dat we het hoogtepunt gehad hebben.
Dieptepunt, Fré, zeg ik dan ieder jaar steevast.
De stilte is voorbij, de lente in aantocht, het jonge groen, dat gedartel in de wei, jammert hij weemoedig verder. Zijn euforie zet zich om in depressie. Langzaamaan stort Fré in.
Ik ben aan het koken. We eten voor de laatste keer boerenkool met rookworst dit jaar. Volkomen ontdaan komt Fré struikelend binnenvallen. Hij is wit weggetrokken.
Daar gaan we weer, denk ik. Wat is er Fré? Is er springvloed, een donderslag bij heldere hemel, of ben je door een bliksemflits getroffen?
Veel erger, veel erger en in zijn bekende pathetiek stamelt hij:

door de tunnel van het verleden
zie ik het heden aan mij weerspiegeld
de toekomst ligt aan mijn voeten
welk een leed
welk een diepe diepe droefheid.

Ja nou én, zucht ik.
Ik heb de eerste krokussen gezien, snikt hij.

kroniek (1)


Ik zat flink te balen. Had ik me verdomme toch weer laten strikken voor een afspraak. Martha, mijn alcoholische zorgenkindje zou langskomen.Toen de bel ging stond ze triomfantelijk met een fles champagne voor de deur. Het liefst zou ze uren over haar eenzaamheid en haar zogenaamde emotionele afhankelijkheid willen praten. Haar manische depressiviteit kende geen grenzen. Of ze zat in haar manie met de nodige euforie of ze was 'zo depressief als een deur', zoals ze dat zelf noemde. Uiteraard was alcohol haar probleem maar daar mocht je het niet over hebben. Ze noemde zich lesbisch maar was ook op z’n tijd niet vies van mannen. Vooral getrouwde vrouwen vond ze buitengewoon interessant. De respectievelijke echtgenoot nam ze er dan maar op de koop bij.
Ik stelde pesterig voor dat een kop thee wel zou smaken. Een verwijtende blik was het gevolg. Uiteraard had ik me moeten schamen voor zoooo weinig empathisch vermogen en haastte mij de champagne te openen. Op het moment dat ik aan mijn tweede slok toe was, had Martha haar glas reeds geledigd. Er moest en zou een tweede achteraan en wel onmiddellijk. Mijn ergernis sloeg toe. Irritant die eeuwige inhaligheid. Natuurlijk lust ik hem zelf ook maar dat probleemdrinken was van een geheel ander kaliber. Na de champagne had ze haar zinnen op de bruine rum gezet en na het zoveelste glas zette ze de fles aan haar mond.
Opeens had ik schoon genoeg van haar georeer, trok haar van de stoel, zette haar op haar benen en onder een: -Zo kind, het is wel weer leuk geweest voor vandaag, sommeerde ik haar naar huis te gaan. Lekker met tramlijn 13.
Waarom moest ze nou eigenlijk naar huis. Het was net zo gezellig, zag ik haar denken. Natuurlijk had ze ’m wederom flink geraakt en ik dacht even aan de vorige uit de hand gelopen logeerpartij waar ze uiteindelijk bij de gratie gods zowaar mocht blijven slapen omdat ze ’m om had. Op een lullig dekentje had ze mogen liggen maar dat deerde haar niet. Tja, ze had toen wel een aantal sigarettenpeuken op de houten vloer uitgedoofd, een halve fles wijn over de oude pers laten lopen en haar natte onderbroek op de grond gelegd omdat ze niet meer bijtijds de wc kon halen.
Toen ik om zes uur ’s ochtends zelf naar het toilet moest en even de kamer inkeek, zat ze daar -ja inderdaad- even te roken. Dat was tegen alle huisregels in want roken deed je niet bij mij in de huiskamer. Ik hield niet van die stank. Roken gebeurde in de keuken. Razend was ik. Ik had haar bij de kraag gepakt en de deur uitgegooid: naar tram 13.
Ik zag hoe ze wederom door de gang zwabberde.
-Ik kom er zelf wel uit hoor, lispelde ze.          
-Je ziet maar, grijnsde ik.
Nauwelijks had ze de deur achter zich dichtgetrokken of ik hoorde haar met haar flesjes Amstel Gold het stenen trappetje afstuiteren. Ik wist dat ze zo om een taxi zou vragen en ja hoor vijf minuten later ging alweer de bel.
-Pak de telefoon maar, zei ik op ironische toon.
Wankelend op haar benen jammerde ze over een gat in haar hoofd dat bij nadere inspectie slechts een schrammetje bleek te zijn. Nog aanstellen ook. Toen het vervoermiddel voorreed en een keurige dame het portier openhield, rechtte Martha haar rug en ging nagenoeg zonder omwegen recht op haar doel af: de taxi.

kroniek (2)


Ik was net vijf minuten thuis toen de telefoon ging. Martha meldde zich. Ze was extreem euforisch en vertelde dat ze in de kroeg een man had ontmoet, zó fantastisch, zó intelligent, zó spiritueel.
Als ze dat zegt, moet je altijd oppassen. Iedereen die ze ontmoet, wordt op een voetstuk gezet en kan er later alleen nog maar verschrikkelijk aftuimelen. Martha mist een bepaald selectief vermogen. Nuanceren is haar vreemd.
-Iedereen heeft wel een goddelijke vonk, beweerde ze.
-Jaren zeventig gelul, zei ik.
-Deze man, van Zuidamerikaanse origine is zooooo spiritueel, hij heeft gitaar voor me gespeeld en voor me gekookt. Daarna hebben we elkaar gestreeld en de liefde bedreven.
-Met of zonder condoom, kon ik niet nalaten te vragen.
-Zonder natuurlijk, ik heb die dingen niet in huis, zei ze lichtelijk geïrriteerd.
-Dat is dan niet zo slim, Martha, bovendien hoe zit dat nou met jou, je valt toch niet op mannen, opperde ik moralistisch.
-Ach, bij gebrek aan wat anders. Ik heb geprobeerd hem de lesbische liefde te leren maar het is een echte fucker. Ik voel me wat rauw van binnen.
Na deze suggestieve opmerking zette ik mijn voorstellingsvermogen even op nul en vroeg ironisch wanneer ik de uitnodiging voor hun verloving kon verwachten.
-Nou, je zult raar staan te kijken, ging ze enthousiast verder, volgens mij zou dit best weleens serieus kunnen worden. Dan ben ik eindelijk van mijn vrouwenliefde genezen.
Welja, typisch Martha, de prins op het witte paard gevonden en lekker hard van stapel lopen.
-Hoe gaat het met de drank? stelde ik mijn niet gewaardeerde vraag.
-Goed, zei ze kortaf.
-Hoe goed? drong ik aan.
-Gestaag, je weet wel.
-Juist ja en hoe gaat het met eten?
-Slecht, ik krijg weer geen hap door mijn strot en kom nu ook niet meer de straat op.
In een zin gaf ze de situatie weer.
-Maar die fucker heeft toch lekker voor je gekookt?
-Ja, maar dat heeft hij zelf opgegeten.
Het is niet de eerste keer dat Martha met een dergelijk verhaal komt.
Een vreemde bijkomstigheid is dat Martha qua uiterlijk en gedrag iets van Greta Grimm, mijn oude buurvrouw van 95 lentes, weg heeft. Ik kan het niet nalaten haar soms pesterig mevrouw Grimm te noemen, waarbij ze onmiddellijk de beledigde uithangt. De laatste tijd lijdt ze sterk aan 'incidenteel geheugenverlies', dat wekt bij mij de indruk dat ze met een stuk theater bezig is, net als Grimm. Bij Martha moet ik sterk mijn grenzen aangeven anders walst ze er genadeloos overheen. Ondanks haar zelf gecreëerde zieligheid is ze een expert in het manipuleren en chicaneren. Iedereen voor haar wagentje spannen zoals het haar uit komt en oeverloos doorzeuren. Uiteindelijk krijgt ze alles wat ze wil voor elkaar.
Af en toe moet ik naar haar blaffen: 'Terug in je mand', om haar duidelijk te maken dat ze zich op de rand van vrijpostigheid bevindt. Ze accepteert dat onmiddellijk en dat is maar goed ook.
-Nou Martha, veel plezier met je fucker, zei ik en hing op.

kroniek (4)

De telefoon ging en ik nam op. Als dat Martha niet was.
-Zal ik je eens vertellen wat ik nu weer heb meegemaakt?
-Ik dacht dat jij in de Jellinek zat?
-Dat is uitgesteld maar er is wel iets anders gebeurd, iets heel bijzonders, riep ze geheimzinnig euforisch. Van haar depressie van enige dagen geleden was niet veel meer te merken.
-Steek van wal, zei ik.
-Ik heb je toch weleens verteld over m’n maatje Ans, uit de Jellinek?
-Geen idee, maar ga door.
-Zij heeft sinds pas een interieurverzorger dus ik vroeg of hij ook wat voor mij kon doen, zoals boodschapjes halen en het huis stofzuigen. Enfin, hij wilde wel wat bijverdienen dus je begrijpt, hij komt hier ook enige uren per dag.
-Zo Martha, dat heb je dan mooi voor mekaar.
-Dat kun je wel zeggen. Gisteren toen hij aan het stofzuigen was, heb ik op zijn rug gezeten. We hebben gelachen, joh. Daarna zette ik de muziek heel hard en hebben we gedanst. Hij is fantastisch. Hij kookt en eet met zijn handen. Ik heb zelf ook weer gegeten omdat hij me gevoerd heeft. Ik heb zelfs zijn vingers afgelikt zo lekker was het. Ik heb nog nooit zo’n mooie jongen ontmoet. Hij is pikzwart en lacht voortdurend zijn parelwitte tanden bloot.
-En nu ben je hem de lesbische liefde aan het leren? herhaalde ik haar eigen woorden die ze sprak bij een vorige bijna identieke gelegenheid.
-Hoe raad je het. Hij wil de hele dag wel en is zo potent als wat.
Ik zag het voor me, dat witte gratenpakhuis samen met die zwarte.
-Fantastisch Martha maar bespaar me de details. Uit welk land komt Romeo dit keer?
-Uit Ethiopië. Ik heb hem gezegd dat hij bij me mag intrekken en dat komt goed uit want hij is hier net een maand illegaal en heeft op dit moment geen vaste woon- of verblijfplaats. Hij is nu even weg om zijn spullen te halen en komt met een half uur terug, vandaar dat ik jou bel om het te vertellen.
Moest ik nu voor de zoveelste keer zeggen dat ze stom bezig was?
-Goed gedaan kind, verder nog iets?
-Je klinkt helemaal niet enthousiast, je kunt toch wel blij voor me zijn dat ik eindelijk weer iemand heb.
-Natuurlijk Martha, wellicht kun je met hem in het huwelijk treden maar dan wel in de Gibbi, het keizerlijk paleis in Addis Abeba.
-Adies-wie-ba? vroeg ze.
-Ad-dis A-be-ba, de hoofdstad van Ethiopië.
-Oh dat… En wil jij dan mijn bruidsmeisje zijn?
-Allicht, dan rijden we na de plechtigheid door de met eucalyptusbomen omzoomde lanen. Ik hoop dat jullie nog lang en gelukkig leven en de groeten aan Romeo, zei ik en hing op. In wat voor wespennest begaf ze zich nu weer.
Nog geen twee uur later, Martha in lichte paniek aan de telefoon: -Hij is er nog steeds niet, snap jij dat nou, hij had nog wel zo gezegd dat hij meteen weer terug zou zijn, ik maak me ongerust, wat moet ik nou?
-Geen idee.
-Hij heeft namelijk mijn sleutels meegenomen en ik heb hem mijn bankpasje meegegeven zodat hij meteen een paar flessen port voor me mee kan nemen.
-Buitengewoon slim Martha, dus je hebt ook je pincode gegeven?
-Natuurlijk, anders kan hij toch niet pinnen.
-Juist ja, dat was ik even vergeten.
-Oh wacht, ik hoor de sleutels in het slot dat zal hem zijn, ik bel je nog.
-Je ziet maar.

kroniek (3)


Martha in radeloze toestand aan de telefoon.
-Hoe gaat het met je? Dat is altijd een leuke binnenkomer.
-Z'n gangetje, Martha, maar hoe gaat het met jou?
-Nou, erg slecht eigenlijk. Ik heb al tien dagen niet meer gegeten. Ik kan geen voedsel binnenhouden omdat ik steeds moet kokhalzen. Daardoor ben ik duizelig en sta te trillen als een rietje. Ik zak door mijn benen en heb koorts en natuurlijk kom ik niet meer op straat. Ik heb vreselijke angsten.
Wat een mens zichzelf al niet kan aandoen. Wat een verval, verzwakking en verwaarlozing, wat een arme ik.
-Hoe gaat het met de drank?
-Nou, niet meer dan twee flessen port per dag, want wijn kan ik niet meer verdragen en een paar scheutjes rum ’s morgens in de koffie, dus dat valt wel mee.
Die was zich echt permanent iets aan het wijs maken. Het was vreemd dat ik geen compassie voelde, eerder irritatie. In het kader van: ieder mens creëert zijn eigen wereld, vond ik dat ze tegen beter weten in er iedere keer een enorme puinhoop van maakte.
-En nu, ben je met een stille zelfmoordactie bezig? Die vraag had ik al zo vaak gesteld.
-Nee, ik wil eigenlijk niet dood maar ik kan ook niet leven, dat is nou juist mijn probleem en mijn ziekte.
-En dan te weten dat je zoveel kwaliteiten hebt Martha, je verkwanselt je leven, zei ik zedenpredikend.
-Ik weet het maar het gaat niet anders, klaagde ze.
-Zijn er nog opnames in het verschiet?
-Ja, de huisarts is geweest en ik heb het voor elkaar, zei ze ineens triomfantelijk, als het een beetje meezit, word ik na het weekend opgenomen in de Detox van de Jellinek.
-Om voor de zoveelste keer af te kicken, bij te komen, op de rails gezet te worden en weer van vooraf aan te beginnen, klonk ik meedogenloos.
-Nee, als ik terugkom en weer helemaal op orde ben dan ga ik naar Zuid-Afrika. In Pretoria wonen vrienden van me. Ze maken hun eigen wijnen en ik ga daar druiven plukken. Ze hebben me al uitgenodigd. Zoals je weet heb ik daar vroeger gewoond toen ik twintig was en...
-Grootse plannen Martha, maar om even bij de les te blijven: eerst zien en dan geloven. Dit verhaal kwam me bekend voor, dat hoorde ik gedurende het laatste decennium minstens vier keer per jaar.
-Maar dit keer gaat het gebeuren, je zult het zien, riep ze euforisch.
-En hoe gaat het met je fucker? provoceerde ik tot slot.
-Daar wil ik het nu niet over hebben, dat is allang weer van de baan. Die dacht maar aan een ding: copuleren.
-Wat had jij dan gedacht?
Ze wilde duidelijk niet meer aan meneer de macho herinnerd worden.
Zonder antwoord af te wachten, wenste ik haar op ironische toon sterkte, kracht en vooral veel wijsheid toe en hing op.

kroniek (5)

kroniek (5)

Ik had amper mijn ontbijt genuttigd en de helft van de krant gelezen of de telefoon ging.
- Hallo met Martha, stoor ik?’
- Ik ben aan m’n laatste hap toe en lees net de laatste pagina van het ochtendblad.
- Er is weer iets vreselijks met mij. Ik kom net van de huisarts vandaan. Ik heb last van condyloma.
- Wat is dat in normaal Nederlands?
- Ik heb wratten rondom mijn geslachtsdelen.
- Nou, dat heb je dan goed voor elkaar Martha van wie heb je ze opgelopen?
- Weet ik veel, ik heb ze nou eenmaal en daarmee uit, zei ze enigszins vinnig.
- Daarmee niet uit maar kan de pret juist beginnen, beklemtoonde ik nadrukkelijk.
Dat was nou typisch Martha. Je moest naar al haar verhalen luisteren maar mocht geen enkel commentaar leveren. Eigenlijk was een ja en nee genoeg. Bij mij werkte dat als een rode lap op een stier. Altijd opnieuw was zij een van de weinigen waarbij ik het koekje van eigen deeg teruggaf op een wat ironisch, moralistische manier. Ik kon niet anders. Ze riep het gewoon bij me op.
- Welke pret bedoel je eigenlijk?
- Wat had je gedacht van krabben omdat het jeukt bijvoorbeeld.
- Daar heb je gelijk in, ik krab me suf.
- Je weet toch wel dat die bloemkolen zeer besmettelijk zijn en snel groeien. Ze verspreiden zich als een gek.
- Ja dat weet ik, ik heb ze nu rond m’n anus, op m’n schaamlippen en m’n vagi...
- Martha, alsjeblieft bespaar me zoals gewoonlijk de details, ik heb net m’n laatste hap brood op.
- Sorry, maar het is behoorlijk pijnlijk en het geeft een branderig gevoel.
- Tja, wie zich brandt moet op de blaren zitten, zei ik m’n meest toepasselijke cliché uit de kast trekkend.
- Ja en dan zal ik je nog wat vertellen. Ik was net van m’n schaamluis af.
- Je bedoelt die grijsachtige insecten in je schaamhaar, ter grootte van een speldenknop, in de volksmond ook wel 'platjes' genoemd?
- Precies, heb jij dat weleens gehad omdat je het zo goed weet?
- Godzijdank nee, ik hou niet zo van die venerische aandoeningen.
- Wat had je gedacht van mij, je denkt toch niet dat ik het leuk vind?
- Beter uit je doppen kijken, lijkt mij, trouwens als je toch zo bezig bent, ik zou me maar eens op Aids laten testen.
- Hoezo Aids? Ik voel dat ik dat niet heb.
- Juist ja, dat kun je heel goed voelen, wees maar weer lekker naïef, kind. Hoe gaat het eigenlijk met Addis Abeba, wanneer gaan jullie trouwen?
- Oh die, die heb ik de deur uitgegooid, hij kwam me alleen maar uitvreten en ging volledig zijn eigen gang.
- Het is toch niet waar.
- Het is wél waar.
- Oh.
- Allemaal hetzelfde met die buitenlanders, het is ze maar om een ding te doen.
- Nee toch!
- Echt, ik ben er nu achter gekomen, je had gelijk, ik moet beter opletten. Ik had je toch verteld dat hij mijn bankpasje had meegenomen. Ik sta nu helemaal rood. Hij heeft honderden euro's voor zichzelf gepind. Ik moet zelfs hier en daar wat lenen.
- Ach, wat vervelend nou toch.
- Dat kun je wel zeggen maar hoe is het eigenlijk met jou?
- Goed.
- Met jou is het altijd goed, heb jij nou nooit eens iets te vertellen?
- Genoeg, maar niet nu.
- Wanneer dan wel.
- Te zijner tijd.
- Oh.
- Verder nog iets Martha? Ik heb nog ’t een en ander te doen.
- Wat dan wel?
- Dingen die jou niet interesseren.
Martha ineens obstinaat: -Je hebt het helemaal mis, natuurlijk ben ik in jou geïnteresseerd maar je vertelt me nooit wat, je bent zo gesloten, met jou gaat het altijd goed.
- Ach Martha dat heeft zo z’n reden, hè. Als ik je nu iets vertel en je bent het over twee minuten weer vergeten, heeft het voor mij weinig zin om nog maar iets te zeggen. Dan kan ik net zo goed tegen die muur hier tegenover me staan te lullen. Zonde van m'n energie. Dus met andere woorden, ik zwijg gewoon.
- Oh, waait de wind uit die hoek.
- Juist ja, uit welke dacht jij dan.
- Mag ik nog even iets zeggen?
- Ga je gang, je hebt nog drie minuten.
- Ik ga overmorgen naar de Jellinek, daar blijf ik dan een week dus als je me wilt komen opzoeken, zou ik dat zeer op prijs stellen.
Ik dacht even aan mijn laatste bezoekje Detox. Ik zag daar in een deprimerende ruimte onze voor het moment afkickende alcoholisten gezellig met z'n allen om de tafel geschaard. Blauw van de rook. Koppen koffie waren dit keer hun verslaving. Mens erger je niet had hier geen gek figuur geslagen.
- Ik peins er niet over, kind.
- Dat is dan jammer, ik had me er zo op verheugd dat je zou komen.
- Het zij zo, een prettige week in het gesticht. Dag Martha.

Diezelfde nacht kreeg ik wonderbaarlijk bezoek: beschouwingen van een virus

kroniek (6)


Ik was net de dood van een goede vriendin aan het verwerken toen Martha opbelde vanuit de Jellinek.
-Zou je me alsjeblieft even terug willen bellen? Er zijn een paar dingen gebeurd waar ik je dringend over wil spreken maar mijn muntjes voor de telefoon zijn op en ik heb geen geld bij me.
Mijn hoofd stond op dit moment helemaal niet naar Martha en haar verhalen maar het klonk zo urgent dat ik me liet verleiden tot een reactie.
-Blij dat je me terugbelt. Ik heb het afgelopen weekend tot drie keer toe een insult gehad.
-Zo, dat is niet mis. Je hoort vaker van zo’n aanval bij plotselinge alcoholonthouding. Het bekende delirium tremens met zijn daarbij behorende detoxicatieverschijnselen.
-Ik ben zelfs even bewusteloos geweest maar ik heb nu benzodiazepinen gekregen tegen de ontwenningsverschijnselen en slaaptabletten om een beetje redelijk de nacht door te komen en dan nog wat, mijn nagels laten los en mijn haar valt uit.
-Ik zou m’n leverfuncties maar eens laten nakijken om te weten of je geen levercirrose hebt. De eerste symptomen heb je laatst al genoemd zoals gebrek aan eetlust, gewichtsverlies, misselijkheid, algehele vermoeidheid en slapte. Het ontbreekt bij jou nog maar aan blauwe plekken of plekjes met kleine, rode spinvormig gerangschikte bloedvaatjes in de huid.
-Dan vergis je je want dat heb ik namelijk ook. Blauwe plekken over mijn hele lichaam en bij mijn nagels en op andere plaatsen een soort schimmel, heeft de dokter gezegd.
Ik kon er niet warm of koud van worden. Wat deed dat mens zich toch allemaal aan. Het was sowieso niet te geloven dat het lichaam niet allang had medegedeeld dat ze het maar moest uitzoeken. Na jaren van verwaarlozing en excessief drankgebruik kon je toch niet verwachten dat het lijf maar ja en amen bleef zeggen. Dat ze het zolang had volgehouden was op zich al een raadsel.
-Dan is het eindelijk zo ver kind, dat betekent dunkt mij een absoluut alcoholverbod voor jou.
-Dat hebben ze hier ook al gezegd maar ik weet niet of ik dat kan. Misschien iedere dag maar één glaasje.
-Maak jezelf toch niets wijs Martha of je drinkt niets meer of je drinkt je lekker binnenkort het graf in. De keuze is aan jou. Je weet dat het niet bij één glas blijft. Hoe vaak hebben we het hier al niet over gehad. Je treedt in een voortdurende herhaling en je luistert gewoon niet.
-Nu moet je niet zo gaan moraliseren, ik kan er ook niets aan doen, jammerde ze.
-Natuurlijk moraliseer ik, ik kan en ik wil niet anders zo simpel ligt het. Als je nu alweer begint met dat ene glaasje als je straks thuis bent, denk ik dat mens is niet goed wijs, riposteerde ik.
Het begon me behoorlijk te irriteren. Net nog was ik bezig het fenomeen sterven van alle kanten te beschouwen. Mensen, zonder dat ze daar enige inspraak in hadden, kregen de meest vreselijke ziektes. Zomaar. En dan een Martha met een ijzersterk gestel die zo haar lichaam en leven verkwanselde. Ik had er genoeg van.
-Dit was het? vroeg ik met een flinke ergernis in mijn stem.
-Ja, vind je het niet erg genoeg.
-Ja, het is verschrikkelijk, zuchtte ik.
Ik had er geen zin meer in om maar steeds water naar de zee te dragen en beëindigde ons gesprek.
-Dag Martha, nog een prettige tijd in de Jellinek.

Antoinetje Naaktgeboren

Ik ken geen helden maar wel één antiheld: mijn inmiddels overleden 83-jarige buurmeisje Antoinette.
Antoinette Naaktgeboren was een tangverlossing. Kennelijk was de tang uitgeschoten waardoor ze een lichte hersenbeschadiging had opgelopen.

'Ons Netteke' werd ze genoemd door haar veel oudere broers en zusters die haar als enigszins debiel behandelden vanwege haar onbevangenheid, argeloze optreden, naïviteit en kinderlijke onschuld. 'Een steek los', noemden ze dat.
Ons Netteke werd geboren op achtentwintig december.
-Mijn geboortedag is de dag van onnozele kinderen, bij ons katholieken de herinneringsdag van de kindermoord te Bethlehem, wist ze breed van stof en lang van draad aan een ieder die het wel of niet wilde horen met veel overtuiging duidelijk te maken.
Ons Netteke heeft een syndroom: ze itereert, oeverloos kletst ze zichzelf herhalend wel vijf kwartier in een uur.
Het gezin Naaktgeboren was vroeg vaderloos. De familie leed aan een soort godsdienstwaanzin. Broers en zusters waren al in hun jeugd gepredestineerd. Vanuit het rijke roomse leven werd hun een toekomst als kloosterling in het vooruitzicht gesteld. Gods woord was wet en Zijn gebod regeerde. Drie broers gingen naar het seminarium waarvan er twee daadwerkelijk priester werden. De derde 'bekeerde' zich tot afvallige. Hij had een andere missie: jonge meisjes redden van de straat. Twee zussen werden non en gingen voor eeuwig achter de tralies.
Ons Netteke bleef bij haar moeder. Moeder Naaktgeboren was de commandant in huis. Ze werd gedrild: -Antoinette, ga jij eens even voor moeder het portiek schrobben!
Twee halve dagen was ze, om een centje bij te verdienen, strijkster op de sociale werkplaats. Als ze thuis kwam werd ze onmiddellijk door moeder in de dweilhouding gezet.
Ons Antoinetje is, zolang ik hier woon, mijn buurvrouw-boven. Toen ze 63 jaar was, werd ze wees en gedurende de laatste twintig jaar moet ze het zonder moeder stellen. Ze is een karikatuur. Haar gestalte is twintig centimeter gekrompen, dat komt doordat ze chronisch haar hoofd buigt. Ze loenst, zodat ze sprekend op Marty Feldman lijkt. Door haar nog weinige grijze haar kun je de maan goed door de bomen zien schijnen, de schedel tekent zich glimmend af. Een zelfgebreid vest, scheef geknoopt en strak om het bovenlijf getrokken vaak binnenste buiten gekeerd en een plissé rok uit de jaren vijftig. Daaroverheen een warme wollen winterjas, een verfomfaaide hoed achterstevoren op haar hoofd, beide minstens zestig jaar oud en een paar zware Robinsonschoenen maken dit Eucalyptabeeld compleet.
Bij ons Antoinetje is de tijd stil blijven staan, ze leeft nog steeds in de schaduw van haar moeder. Breien kan ze goed en doet ze veel: voor de missie en voor Polen. Geregeld vraagt ze me de steken op haar breipen te tellen en wil ze weten wanneer ze moet meerderen of minderen -of ik dat weet-. Volgens mij zijn het lokkertjes om mij bij haar op bezoek te krijgen of je reinste manipulatie want door zich steeds van de domme te houden en zich als een kind op te stellen krijgt ons Antoinetje alles voor elkaar. Zo gek is ze nu ook weer niet.
Minstens drie keer per week meldt ze zich per telefoon: -Mevrouw, u spreekt met uw buurmeisje Antoinette, wilt u mij alstublieieieieft eeeeeeven helpen want ik kan de dop niet van de slaolie afkrijgen, of -hoe moet ik mijn speklapjes aanbraden, of -mijn lof koken, of -mijn stofzuiger aandoen, of -mijn gloeilamp verwisselen, of -mijn schilderijtje ophangen, of -wilt u mijn bril helpen zoeken, of -mijn muizenval zetten want ik heb zooooooo’n last van muizen… 
En dan loopt Mevrouw maar weer naar boven.
Als ons Antoinetje jarig is vangen we twee vliegen in een klap. We vieren dan ook nog even vierde kerstdag want ze heeft de hele kerst nog geen hond gezien. Daar houdt ze trouwens niet van, van honden.
Dan gaan we samen zingen, ons Antoinetje en ik: Van ze lang zal ze leven in de gloria.
De oude grammofoon komt op tafel en we jubelen mee: In ’t groene dal in ’t stille dal waar kleine bloempjes bloeien.
Daarna komen de pindanootjes van Calvé en we kwelen mee: In een blauw geruite kiel draaien wij weer eens aan het grote wiel.
En nu uit volle borst: Brandend zand en nergens water.
-Blieft u nog een borreltje, Mevrouw?
-Zalig kerstfeest en een fijne verjaardag Antoinette.
Ons Antoinetje is de eenvoud zelve. Iedere zondag gaat ze naar de kerk met een boek vol zilverwerk en elke dag bidt ze het rozenhoedje en hoopt vooral veel aflaten te verdienen. Aan de ene kant is ze dwangmatig en neurotisch, anderzijds ongekunsteld, natuurlijk en mooi van lelijkheid. Ze is van een arcadische schoonheid, ons Antoinetje.
Mijn nieuwe buurman hoorde ik ooit vragen: -Antoinette ben jij ooit getrouwd geweest?
Ze haalde verbaasd haar schouders op en riep uit: -De Heer is mijn Herder, mij zal het aan niets ontbreken!
Maar dan wel een herder zonder hond, want ze is bang voor honden, ons Antoinetje.